Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/543

Deze pagina is gevalideerd
255
ALGEMEEN OVERZIGT EN BESLUIT.

houden. Wij bezitten geen geschrevene stamboomen of geslachtlijsten der schepselen: wij moeten die zamenstellen uit de kenmerken van allerlei aard, die reeds sedert lang erfelijk zijn geweest. Rudimentaire werktuigen zullen duidelijk verhalen van den aard der lang verlorene deelen. Soorten en groepen van soorten, die afwijkend geheeten worden en die men levende fossilen zou mogen noemen, zullen ons behulpzaam zijn om een schilderij te maken van de oude vormen des levens. De embryologie zal ons de inrigting, in zekere mate verdonkerd en verdwenen, doen kennen der prototypen van elke groote klasse. Wij kunnen verzekerd zijn dat alle individuen der zelfde soort en alle verwante soorten der meeste geslachten sedert een niet zeer lang geleden tijdperk van één stamvader afstammen. Zoodra wij beter de vele middelen van vervoer zullen kennen, dan zullen wij—bij het licht dat de geologie verbreidt en volhouden zal met te verbreiden—zekerlijk in staat zijn om op eene volkomene wijze het spoor van de verhuizingen der bewoners van de aarde te volgen. Zelfs tegenwoordig reeds, door het met elkander vergelijken van de zeebewoners aan de beide zijden van een vast land, en de natuur der verschillende bewoners van dat land in betrekking tot hunne bekende middelen van verhuizing, wordt er eenig licht geworpen over den voormaligen toestand der aarde.

De edele wetenschap der geologie wordt verduisterd door de groote onvolkomenheid der geologische gedenkstukken. De aardkorst met hare vele fossile overblijfselen moet niet als een wel gevuld museum beschouwd worden, maar als eene arme verzameling, als bij toeval en met groote tusschenpoozen bijeengebragt. De wording van elke groote fossilenvoerende vorming zal erkend worden als afgehangen hebbende van een ongewonen zamenloop van omstandigheden, en de opene vakken tusschen de opvolgende lagen als van langen duur geweest te zijn. Maar wij zullen in staat zijn om met eenige zekerheid den duur dier tusschentijdvakken te leeren kennen, door eene ver-