den. Tot voorbeeld mogen hier de beide bekende sleutelbloemen, de Primula vulgaris en de Primula veris dienen. Deze planten verschillen zeer veel in voorkomen of uitzigt: zij hebben een verschillenden geur; groeijen op verschillende standplaatsen; gedijen op verschillende hoogte op de bergen; hebben eene verschillende geographische verspreiding; en eindelijk, volgens de talrijke proefnemingen gedurende eene reeks van jaren door den naauwlettenden waarnemer gärtner gedaan, kunnen zij slechts met de uiterste moeite gekruist worden. Wij kunnen geen betere bewijzen verlangen voor de meening dat die twee vormen soortelijk verschillen. Maar aan den anderen kant, zij zijn door vele overgangen verbonden, en het is hoogst twijfelachtig dat die overgangen basterden zijn: naar mijn gevoelen bestaat er de grootste waarschijnlijkheid dat zij van gemeenschappelijke stamouders zijn, en gevolgelijk voor niets meer dan rassen beschouwd moeten worden.
Een naauwkeurig onderzoek is voorzeker het beste middel, om de natuurkundigen te leeren hoe zij twijfelachtige vormen kunnen rangschikken. Evenwel is het juist in de best bekende gewesten dat wij de meesten van die vormen vinden. Het heeft mij getroffen dat indien een dier of eene plant in den natuurstaat zeer nuttig voor den mensch is, of om eene andere reden zijne aandacht tot zich trekt, zijne rassen naauwkeurig bestudeerd en daarna bijna altijd voor soorten gehouden en als zoodanig beschreven worden. Zie eens hoeveel er over den gewonen eik geschreven is en hoe naauwkeurig hij bekend is. En wat gebeurt er: een duitsch schrijver maakt meer dan een dozijn soorten uit vormen die algemeen slechts als rassen beschouwd worden; en in Engeland worden de wintereik, Quercus robur, en de zomereik, Quercus pedunculata, door de beste kruidkenners en boomkweekers òf als echte soorten òf slechts als rassen aangezien.
Wanneer een jong natuurkundige eene groep, die hem tot dien tijd nog geheel onbekend was, begint te bestuderen, is hij zeer onzeker wat hij voor soorten en wat hij voor rassen moet