43
duurt die stremming, de produktieve krachten zoowel als de produkten worden bij massa's verkwist en vernield totdat de opgehoopte massa's waren eindelijk voor lage prijzen onder de waarde worden afgezet, totdat produktie en ruil langzamerhand weer herstellen. Deze loop verhaast zich, gaat over in draf, de draf wordt galop en deze slaat over tot een teugellooze industrieele, zoowel als handels steeple-chase,[1] om eindelijk na de meest hals brekende sprongen, wederom terecht te komen—in de kuil van een kraak. En zoo steeds van voren af aan. Dit hebben wij nu sints 1825 vijf malen beleefd en op dit oogenblik (1877) voor de zevende maal. En het karakter dezer krisissen is zoo scherp, dat Fourier ze allen trof, toen hij de eerste noemde een "crise pléthorique," een krisis uit overvloed.
In de krisissen treedt de tegenstelling tusschen maatschappelijke produktie en kapitalistische toeeigening gewelddadig te voorschijn. De warenomloop is oogenblikkelijk vernietigd; het cirkulatiemiddel, het geld; wordt cirkulatiebeletsel; alle wetten van warenproduktie en warencirkulatie worden omgekeerd. De ekonomische botsing heeft haar hoogtepunt bereikt; de produktiewijze komt in opstand tegen de ruilwijze.
Het feit dat de maatschappelijke regeling der produktie binnen de fabriek zich ontwikkeld heeft tot het punt, waarop zij onhoudbaar is geworden met de naast en boven haar bestaande anarchie van de produktie in de maatschappij—dit feit wordt den kapitalisten zelven duidelijk gemaakt door de gewelddadige opeenstapeling van kapitaal, die in tijden van krisis verkregen wordt, tengevolge van den val van vele groote en nog meer kleine kapitalisten. Het geheele raderwerk der kapitalistische produktiewijze stremt onder dien
- ↑ Een wedren met hindernissen.