71
krijgsdienst zes maanden lang voor zijn onderhoud. Geen wonder dat reeds ten tijde van Karel ter nauwernood de vijfde man werkelijk hieraan kon voldoen. Onder het woeste bestuur zijner opvolgers ging de vrijheid der boeren nog sneller achteruit. Aan de eene zijde dwong de nood door de invallen der Noormannen, de eeuwige oorlogen der vorsten en de veeten der grooten den eenen vrijen boer na den anderen om zich een beschermheer te zoeken. Aan de andere bespoedigde de inhaligheid dier grooten en van de kerk dezen gang van zaken; met list, beloften, bedreiging, geweld brachten zij nog meer boerenland onder hun heerschappij. In het eene zoowel als in het andere geval was het boerenland veranderd in heerenland en werd hoogstens aan de boeren teruggegeven in gebruik tegen rente en leendiensten. De boer was van een vrijen grondbezitter veranderd in een rentebetalenden en leendiensten verrichtenden onderhoorige of zelfs lijfeigene. In West-Frankenland, in 't algemeen westelijk van de Rijn was dit de regel. Ten oosten van de Rijn hield daarentegen een grooter aantal vrije boeren, meestal verstrooid en zelden vereenigd in geheel vrije dorpen zich staande. Maar ook hier drukte in de X–XII eeuw de overmacht van den adel en van de kerk meer boeren in den staat van dienstbaarheid.
Als een goedbezitter, hetzij geestelijk hetzij wereldlijk, een boerengoed verwierf, dan kreeg hij daarmede tevens ook de rechtspleging in de mark, die bij het goed behoorde. De nieuwe grondeigenaren werden zoodoende markgenooten, oorspronkelijk slechts met gelijk recht binnen de mark met de overige vrije en hoorige genooten, zelfs met hun eigen lijfeigenen. Maar weldra kregen zij ondanks taaien tegenstand der boeren op vele plaatsen voorrechten in de mark en konden dikwijls