in bizonderheden uitgewerkt werden, des te meer moesten zij in zuiver verbeeldingsspel verloopen.
Na dit eenmaal vastgesteld te hebben, houden wij ons bij deze, thans geheel tot het verleden behoorende zijde geen oogenblik langer op. Wij kunnen het letterkundigen kruideniers overlaten, deze thans nog slechts lachwekkende fantasieën naar hartelust te besabbelen en de superioriteit van hun eigen nuchtere denkwijze te doen gelden tegenover zulken "onzin." Wij verheugen ons liever over de geniale gedachtenkiemen en denkbeelden die uit het fantastisch omhulsel overal aan den dag treden en waarvoor deze filisters blind zijn.
Saint Simon was een zoon der groote fransche omwenteling; toen deze uitbrak, was hij nog geen dertig jaren oud. De omwenteling was de zegepraal van den derden stand, d.w.z, van de groote, in de productie en in den handel werkzame massa der natie, op de tot dusver bevoorrechte, lediggaande standen, adel en geestelijkheid. Maar de zegepraal van den derden stand had zich aanstonds onthuld als de uitsluitende zegepraal van een klein deel van dezen stand, als de verovering van de politieke macht door de maatschappelijk bevoorrechte laag van dezen stand, de bezittende bourgeoisie. En wel had zich deze bourgeoisie nog gedurende de omwenteling snel ontwikkeld door middel van de speculatie in het verbeurdverklaarde en dan verkochte grondbezit van den adel en de kerk, zoowel als door middel van bedrog jegens de natie door de legerleveranciers. Het was juist de heerschappij dezer zwendelaars die onder het Directoire Frankrijk en de omwenteling aan den rand van den ondergang bracht, en daardoor Napoleon het voorwendsel leverde tot zijn staatsgreep. Zoo nam in het brein van Saint Simon de tegenstelling tusschen den derden stand en de bevoorrechte standen den vorm aan van de tegenstelling van "arbeiders" en "leegloopers". De leegloopers waren niet slechts de oude bevoorechten, maar ook allen die zonder deel te nemen aan de productie en den handel, van rente leefden. En de "arbeiders" waren niet alleen de loonarbeiders, maar ook de fabrikanten, de kooplieden, de bankiers. Dat de leegloopers de geschiktheid tot geestelijke leiding en politieke heerschappij verloren hadden, stond vast, en was door de omwenteling finaal bezegeld. Dat de bezitloozen deze ge-