van een tegenstelling, positief en negatief, zoowel onscheidbaar als tegengesteld zijn, en dat zij trots alle tegenovergesteldheid elkaar wederkeerig doordringen; evenzoo dat oorzaak en gevolg voorstellingen zijn die slechts in de toepassing op elk geval afzonderlijk als zoodanig gelden, dat zij echter, voor zoover wij het afzonderlijk geval in zijn algemeen verband met het heelal beschouwen, samengaan, zich oplossen in het bewustzijn der universeele wisselwerking, waarin oorzaken en gevolgen voortdurend van plaats wisselen, dat wat thans of hier gevolg, daar of dan oorzaak wordt en omgekeerd.
Al deze processen en denkmethoden passen niet in het raam van het methaphysisch denken. Voor de dialectiek daarentegen, die de dingen en hun begripsbeelden vooral in hun verband, hun aaneenschakeling, hun beweging, hun ontstaan en vergaan opvat, zijn processen als de bovengenoemde even zoo vele bevestigingen van haar eigen methode. De natuur is de proef op de som der dialectiek en wij moeten de moderne natuurwetenschap de eer geven dat zij voor deze proef een uiterst rijkelijk, zich dagelijks opstapelend materiaal geleverd heeft en daarmede bewezen dat het in de natuur, in laatste instantie, dialectisch en niet metaphysisch toegaat, dat zij zich niet in de eeuwige eentonigheid van een steeds weer afgelegden kring beweegt, maar een werkelijke geschiedenis doormaakt. Hier valt in de eerste plaats Darwin te noemen die de metaphysische natuurbeschouwing den krachtigsten slag heeft toegebracht, toen hij aantoonde dat de gansche huidige organische natuur, planten en dieren en dus ook de mensch, het product is van een millioenen jaren lang voortgezet ontwikkelingsproces. Daar echter tot dusver de natuurvorschers, die dialectisch hebben leeren denken, te tellen zijn, laat zich uit deze botsing der ontdekte resultaten met de oude denkwijzen de grenzelooze verwarring verklaren, die thans in de theoretische natuurwetenschap heerscht en zoowel leeraar als leerling, schrijver als lezer, tot vertwijfeling brengt.
Een nauwkeurige beschrijving van het heelal, zijn ontwikkeling en die der menschheid, zoowel als de afspiegeling dezer ontwikkeling in de hoofden der menschen, kan dus slechts langs dialectischen weg, met gestadig inachtnemen der algemeene wisselwerkingen van worden en vergaan, van voorwaartsche of achterwaartsche wijzigingen tot stand komen. En