beeldsels van de werkelijke dingen en gebeurtenissen, maar omgekeerd golden hem de dingen en hun ontwikkeling slechts als de verwerkelijkte afbeeldsels der op een of andere wijze reeds vóór de wereld bestaande "idee". Hier nu was alles op den kop gezet en het werkelijk verband der wereld volslagen omgekeerd. En hoe juist en geniaal derhalve ook menig afzonderlijk verband door Hegel opgevat werd, moest toch op de aangegeven gronden, ook in onderdeelen, veel gelapt, gekunsteld, geconstrueerd, kortom verkeerd uitvallen. Het stelsel van Hegel als zoodanig was een geweldige misgeboorte — maar ook de laatste van haar soort. Het leed namelijk nog aan een innerlijke ongeneeselijke tegenstrijdigheid: eenerzijds had het tot wezenlijke voorwaarde de historische opvatting, volgens welke de menschelijke geschiedenis een ontwikkelingsproces is dat naar zijn aard niet door de ontdekking van een zoogenaamde volstrekte waarheid zijn intellectueelen sluitsteen vinden kan; anderzijds echter beweert het de belichaming juist van deze volstrekte waarheid te zijn. Een alomvattend, een alafsluitend stelsel van kennis der natuur en geschiedenis is in strijd met de fundamenteele wetten van het dialectisch denken. Wat intusschen geenszins uitsluit, maar integendeel insluit, dat de stelselmatige kennis der gezamenlijke buitenwereld van geslacht op geslacht reusachtige vorderingen maken kan.
Het inzicht in de totale verkeerdheid van het tot dusver geldend duitsch idealisme voerde noodzakelijkerwijs tot het materialisme, maar wel te verstaan, niet tot het louter metaphysische, uitsluitend mechanische materialisme der 18e eeuw. Tegenover het naief-revolutionair eenvoudig verwerpen van alle vroegere geschiedenis, ziet het moderne materialisme in de geschiedenis het ontwikkelingsproces der menschheid en is zijn taak de bewegingswetten van dat proces te ontdekken. Tegenover de zoowel bij de franschen der 18e eeuw als nog bij Hegel heerschende voorstelling van de natuur als een zich in engen kringloop bewegend, zich steeds gelijkblijvend geheel met eeuwige wereldlichamen, zooals Newton, en onveranderlijke soorten van organische wezens, zooals Linnaeus geleerd had, vat het de nieuwere vorderingen der natuurwetenschap samen, volgens welke de natuur eveneens haar geschiedenis in den tijd heeft, de wereldlichamen zoowel als de soorten van organismen door welke zij onder gunstige omstandigheden bewoond