den en ruilvormen in alle stilte veranderingen plaatsgegrepen hebben, waarmee de bij vroegere economische voorwaarden passende maatschappelijke orde niet meer overeenkomt. Hiermee is tegelijkertijd gezegd dat de middelen tot het uit den weg ruimen der ontdekte misstanden eveneens in de veranderde productieverhoudingen zelve — meer of minder ontwikkeld — voorhanden moeten zijn. Deze middelen zijn niet zoo maar uit het hoofd uit te vinden, doch door middel van het hoofd in de aanwezige stoffelijke feiten der productie te ontdekken.
Hoe staat het nu in dit opzicht met het moderne socialisme?
De bestaande maatschappelijke orde — dat wordt nu vrijwel algemeen toegegeven — is geschapen door de thans heerschende klasse, de bourgeoisie. De aan de bourgeoisie eigen productiewijze, sinds Marx met den naam kapitalistische productiewijze aangeduid, was onvereenigbaar met de plaatselijke en stands-voorrechten, zoowel als met de wederkeerige persoonlijke banden der feodale orde; de bourgeoisie sloeg de feodale orde aan stukken en richtte op haar puinhoopen de burgerlijke maatschappij-regeling in, het rijk der vrije concurrentie, van het vrije verkeer, van het gelijke recht der warenbezitters en hoe al die burgerlijke heerlijkheden mogen heeten. De kapitalistische productiewijze kon zich nu vrij ontplooien. De onder de leiding der bourgeoisie uitgewerkte productieverhoudingen ontwikkelden zich, sinds de stoom en de nieuwe werktuigmachinerie de oude manufactuur in de grootindustrie omgevormd hadden, met tot dusver ongehoorde snelheid en in tot dusver ongehoorde mate. Maar zooals in hun tijd de manufactuur en het onder haar inwerking verder ontwikkeld handwerk met de feodale boeien der gilden in botsing kwam, zoo komt de groot-industrie in haar vollere ontwikkeling in botsing met de perken waarbinnen de kapitalistische productiewijze haar gevat hield. De nieuwe productiekrachten zijn den burgerlijken vorm van haar exploitatie reeds over het hoofd gegroeid; en deze botsing tusschen productiekrachten en productiewijze is niet een in de hoofden der menschen ontstane botsing, zooals bijv. die der menschelijke erfzonden met de goddelijke gerechtigheid, maar zij bestaat in de feiten, objectief, buiten ons om, onafhankelijk van het willen of kunnen zelfs van die menschen die haar veroorzaakten. Het mo-