deze crisissen is zoo scherp uitgedrukt dat Fourier ze alle kenmerkte toen hij de eerste aanduidde als: crise pléthorique, crisis uit overvloed.
In de crisis breekt de tegenstelling tusschen maatschappelijke productie en kapitalistische toeëigening gewelddadig uit. De warenomzet is tijdelijk vernietigd; het circulatiemiddel, het geld, wordt circulatiebelemmering; alle wetten der warenproductie en warencirculatie worden op den kop gezet. De economische botsing heeft haar toppunt bereikt: de productiewijze komt in opstand tegen de ruilwijze.
Het feit dat de maatschappelijke organisatie der productie binnen de fabriek zich ontwikkeld heeft tot het punt waarop zij onvereenigbaar geworden is met de naast en boven haar bestaande anarchie der productie in de maatschappij — dit feit wordt den kapitalisten zelf tastbaar gemaakt door de gewelddadige samentrekking der kapitalen die zich gedurende de crisissen voltrekt door middel van den ondergang van vele groote en nog meer kleine kapitalisten. Het gansche mechanisme der kapitalistische productiewijze weigert zijn dienst onder den druk der door haar zelve geschapen productiekrachten. Zij kan deze groote hoeveelheid productiemiddelen niet meer alle in kapitaal omzetten: zij liggen braak en juist daarom moet ook het industrieel reserveleger braak liggen. Productiemiddelen, levensmiddelen, beschikbare arbeiders, alle elementen der productie en van den algemeenen rijkdom zijn in overvloed aanwezig. Maar "de overvloed wordt bron van nood en gebrek" (Fourier), wijl deze het juist is die de omzetting der productie- en levensmiddelen in kapitaal verhindert. Want in de kapitalistische maatschappij kunnen de productiemiddelen niet in werking treden, tenzij zij zich eerst in kapitaal, in middelen tot uitbuiting van menschelijke arbeidskracht omgezet hebben. Als een spook staat de noodzakelijkheid van de kapitaaleigenschap der productie- en levensmiddelen tusschen hen en de arbeiders. Zij alleen verhindert het samenkomen der zakelijke en persoonlijke hefboomen der productie; zij alleen verbiedt den productiemiddelen te fungeeren, den arbeiders te arbeiden en te leven. Eenerzijds wordt aan de kapitalistische productiewijze haar eigen onvermogen tot verder beheer dezer productiekrachten bewezen. Anderzijds drin-