( 93 )
bekennen moeten, dat men in den tegenwoordigen tijd, dat woord: "het is een goed mensch,” zoo dikwijls hoort misbruiken, dat men vaak denken moet, wil het ook zeg- gen: "er is overigens geen haartje goed aan.”
Onze Zaligmaker zeide: "daar is niemand goed dan Een.” Zoo is het. Gindsche Valksche menschen kwamen ons voor wel wat te hebben van den christen, zoo als ons het beeld van den tollenaar wordt voorgesteld; ons dacht, er waren er onder die wel eens de hand op het hart legden en zeiden: "o God, zijt mij zondaar genadig.”
Zoodanigen, indien zij dit in eene stille overtuiging des harten doen, zijn mij meer waard dan alle goede menschen; want de goede menschen kennen of zich zelven niet, als zij wanen goed te zijn, of, zoo zij den naam van goed dragen, omdat zij zich zelven kennen, dan zijn zij het die zelven liever den naam van een’ zondig dan van een’ goed mensch dragen zouden, want het eerst is in hunne eigene oordeel waar, het tweede niet. En, zoo het niet eene algemeene gewoonte geworden ware, en voor de wijsbegeerte onzer taal niet onbelangrijk, het woord: "een goed mensch” overal, en het woord: "het is een christen" zeldzaam te gebruiken, ik zoude meenen hier boven niets, dan hetgeen dood natuurlijk was, gezegd te hebben. Nu, daar men bijna nooit hoort : "dat is een christen” maar bijna overal: «het is een goed mensch’ zoude menig goed mensch, die niets heeft dan zijne deugd, om zich er in nood en dood op neder te leg- gen, zich aan zoodanige redenering ergeren kunnen. Doch dat zij zoo.
Ons kwam het dan voor, dat er wel wat van dien echt christelijken zin, die het christendom zoo zeer beminnelijk , ook in de oogen van den man der deugd maakt, over de geheele Veluwe gevonden werd, zoo als ook in de Valk. Wij zoude zelfs gaarne gezegd hebben: dat er wel hier en