Inleiding.
1.
De Veluwe.
Als wij vragen, welke veranderingen de bijzondere deelen van onzen aardbol ondergaan hebben, voor dat menschen er op woonden en de geheugenis van zijne wisselingen aan hun nageslacht konden overbrengen, beginnen wij in te zien, dat wij eerst van gisteren zijn en over het heden al- leen kunnen oordeelen. Maar dat heden voert ons menig- maal met onze gedachten naar lang vervlogene eeuwen te- rug; want, als wij slechts een weinig rondwandelen, doet de grond, dien wij betreden, in ons reeds de vraag oprij- zen: hoe komt de gesteldheid van dezen bodem zoo ver- schillende van een’ anderen? Dat verschil zal elk opval- len, die, gelijk wij deden, uit de zware kleigronden der Betuwe, de Veluwsche bergen bestijgt. Wie den zoom dezer bergen volgt, of meer binnenwaarts voortgaat, ziet dezelve in eene lange streep, als het ware, van het oosten naar het noord-westen daarhenen geworpen, terwijl zij
langs de rivier ten zuiden zich tot Wageningen uitbreiden,