( 112 )
Spreek: "Mijn uitverkoren Gade,
God is Vader; ween dan met mij
Vreugdetranen. o Hoe let hij
Op zijne kind'ren. Eens zijn mijne
En uw kind'ren ook de zijne.
Vaderlijk zal God ons dragen” —
Zuster, meer kunt gij niet vragen.
In de omstreken van Barneveld zagen wij onderscheide- ne schoone boerewoningen, en naar het uitwendig aan- zien te oordeelen, schijnt het niet te betwijfelen of de welvaart, die men algemeen op de Veluwe ontdekt, is hier wel bij uitnemendheid te huis.
Als men de ontelbare aanteekeningen bij sligtenhorst naleest, van de invallen op de Veluwe door vijandelijk ge- zinde naburen, van strooptogten, met het doel, zoo als hij zegt, om het land plat te loopen of te moeskoppen, als men aan den ouden moeijelijken leentijd denkt, aan de lijfeigenen en slaven en hunne heerediensten, dan zeker is hier overal een vooruitgang zigtbaar, die niet genoeg te waardeeren is. Immers toch wij beleven een’ tijd, waarop de regten des eenvoudigen landmans, even als die van de aan- zienelijkste geslachten, geëerbiedigd worden, en de afstand tusschen slaaf en heer is weggenomen. Evenwel mogen de toenmalige leenregten, die verdeeling in heeren, lijfeigenen en slaven, in vroegere jaren hare eigene nuttigheid. wel ge- had hebben. In tijden toch, waarin de wetten niet gol den, en vorsten geen gezag genoeg hadden, om allen ge- lijkelijk te beschermen, noch ook de landbonw zoo verre was gevorderd, dat de eenvoudige landman zich zelven, door eigen vlijt een onbekrompen bestaan konde verschaffen, was het dikwijls weldadig, om de onderhoorigen van een’ tijken en magtigen heer te zijn, die hen kon beschermen en ondersteunen, en van wien zij menigwerf niet afhankelijker