3.
Wandelingen over den Wageningschen berg, den Korte en Keijenberg en de hier liggende Grafheuvelen.
Wij wilden met palaios en serenus, twee bekenden uit den Gelderschen Volks-Almanak, op den eersten dag van onzen togt, zelve het genot smaken, dat de opkomst der zon op een schoonen Zomermorgen schenkt, wanneer zij, hare blinkende stralen naauwelijks in den oceaan gedoopt heb- bende, weder uit denzelve oprijst en zich zelve spiegelt in de glinsterende daauwdroppen, die zij, als het ware uit het golvend nat opgestegen, van hare gouden lokken af- schudt. Op den laten avond van een’ der langste zomerda- gen, had de onbewolkte glans, waarmede de dagvorstin on- vermoeid zich naar het westen geneigd had, ons toegeroe- pen: "Gij, die met welgevallen den laatsten blik mij toe- wijdt, omdat mijne avondschittering u ter ruste roept, kunt gij mij ook niet eene enkele morgengroete brengen, in het jaargetijde, waarin ik mij zelve spoedt, om de natuur in hare volle pracht te verlichten” — Wij gingen alzoo uit de Betuwe den blonden Rijn over, en beklommen langs de schoone kronkelpaden, door de zorg van den Heer van lijnden van Hemmen aangelegd, den Wageningschen berg, die altijd een verrassend tooneel voor den beschouwer oplevert,