( 38 )
nigwerf op het gebied der geschiedenis onzeker rond te dwalen, even als op de onbebouwde vlakte van een’ ru- wen heidegrond, werwaarts wij ons ook nu begeven wil- den. Doch, gelijk het ons verheugt, wanneer wij op zulk eenen grond weder onder menschen komen, of slechts eene hut in de woestenij aantreffen, zoo verblijdt het ons, als wij, in het duistere rondtastende, eene geschiedkundige waar- heid vinden. Het is soms vreemd, waar de menschelijke geest zich in verlustigt. Maar de waarheid moet wel eene groote, innerlijke waarde hebben, en met geheel den zede- lijken aanleg des mensehen ten naauwste zijn verbonden, daar ons zelfs het vinden eener waarheid, die ons slechts eene schets van gruweldaden vermeldt, eenig genoegen doet. Zoo wordt ons door van spaen, in Gelderlands jaar- boeken de geschiedenis van adela verhaalt, waarvan de inhoud, misschien reeds aan vele onzer lezers bekend is en die wij uit den Gelderl. Almanak van 1836 overnemen. Wij willen ons daartoe op gindschen heuvel nederzetten, en, wien het verhaal te bekend voorkomt, zoeke intusschen in zijne verbeelding de plaats uit, waar het oude slot Redichem moet gestaan hebben. Zijn geest zal in de voor- stelling van het heerlijke gezigt, dat het dorp Renkum in zijne valei}vallei, tusschen het Wageningsche en Doorwerthsche ge- bergte hem geeft, genoeg afleiding vinden om ons in on- ze vertelling niet te stooren.
Er woonde, namelijk, in de alleroudste tijden, toen de naam van Gelderland nog niet eens bestond, een aanzienlijk grafelijk geslacht in het dorp Redichem, hetwelk thans bekend is onder den naam van Renkum.
De graven, die den naam van imad droegen, stamden, gelijk sommigen meenen, af van het geslacht van wittekind, den beroemden Saksischen held en kampvechter tegen karel den Groote. Hunne graafschappelijke heerschappij strekte