( 46 )
met vale heide, met een groenend kleed overtogen; maar altijd vrolijk en bevallig verrees ter linkerzijde achter ons het oude Vada, met een’ glans van welvaren om zich he- nen, wanneer wij langs kostbare tabaksvelden op het lag- chende stadje terugzagen, en, onwillekeurig verheugde ons het denkbeeld: Hier moeten vrolijke menschen wonen!
Intusschen hielden wij Bennekom voor ons, totdat de toren zelf, om de nabijheid, zich achter het groene loover terugtrok, en wij, gelijk het in des menschen leven meer gaat, zochten, wat voor onze oogen oprees. Doch gelijk het mede in het menschelijk leven eene gewone zaak is, dat het doel, waarop wij staren, ons mist, zoo mogten wij ook het vriendelijke. dorpje niet betreden. Een gesprek met een’ gepensioneerd sergeant, die, nadat hij de binnen- landsche zeeën en den oceaan doorkruist, en andere we- relddeelen bezocht had, zeker nooit zich had voorgesteld, met eene afgeschotene heup, hier in stilte zijne dagen te zullen slijten, bragt ons van ons voornemen af. Gelukkig kon de man zich nog vlug bewegen, en genoot, zonder schatten, den grootsten schat, de vergenoegdheid. Hij sprak, in zijnen Duitschen tongval, van potten, die de Span- jaarden gewoon waren geweest, bij belegeringen, in het leger der vijanden te werpen, en die door een ouden boschwachter, welke zijne woning en den, door hem ont- gonnen grond had moeten verlaten, en bij wien hij aan den ingang van het dorp nu gehuisvest was, uit de heide waren opgedolven. Een militair brengt alles op bombar- dementen terug, maar zijne koene gissingen bragten ons ook tot de hoop, dat er ten minste nog iets zou gevonden worden, wat ons den eersten dag van ons togtje niet als verloren kon doen beschouwen. En daar wij geheel onbe- paald reisden, slechts met het doel om de Veluwe te leeren kennen, volgden wij dezen kleinen handwijzer, en door