( 48 )
van vroeger rondzwervende Heidenen. Naar het algemeen gevoelen van het volk moest, uit zoodanig een geslacht, elke moeder de tooverkunst aan hare oudste en jongste dochter, elk vader die aan zijnen oudsten en jongsten zoon leeren, zoodat de tooverij, als een zwaar noodlot over deze geslachten, nimmer van dezelve wijken kon, maar steeds moest toenemen. Ongelukkig bleek het uit zijn verhaal, dat er grovelijk misbruik van dit onnoozel bijgeloof ge- maakt werd, en dat onlangs nog een gewetenloos chirur- gijn eene vrouw, als betooverd, hulpeloos had laten liggen, om onder dit voorwendsel zijne onkunde te bedekken ; en van deze vrouw, gelijk van elke betooverde stelde men vast, dat men, zes dagen na hare begrafenis, padden, slangen en everdessen zou vinden, die dan, volgens dat geloof, de lijken verlieten, welke zij zoo jammerlijk geteisterd had- den. Ook, zeide de man zeer geheimzinnig, de oogen ne- derslaande, verhaalt men, dat, toen de doodgraver zes dagen later toevallig naast haar graf eene nieuwe rustplaats voor eenen doode opende, hij, op een geweldig geluid, van schrik was gaan loopen. Dit geluid, uit een naast liggend graf, behoefde zelfs niet zeer sterk te zijn om gehoord te worden, naardien de kisten op het kerkhof te Bennekom in ééne rij, zoo digt mogelijk naast elkanderen gezet wor- den. Wij ontroerden op dit woord, want de gedachte kwam bij ons op: misschien is deze arme vrouw slechts schijndood geweest en op den zesden dag ontwaakt. Wij weten het niet, maar vreesselijk ware het, zoo het aldus plaats vond. Dan bezweek hier iemand ten gevolge van het bijgeloof, dat wel nimmer iets goeds voortbrengt, maar hier, meer dan elders, het kwade zaad overvloedig uitstrooit.
Onder zulke gesprekken naderden wij zijne vroegere wo- ning. De heide was intusschen hoe langer hoe kaler ge- worden, en bood ons niet veel gezigt aan, behalve eenige