15.
Weg van Ede over Lunteren naar Barneveld.
De betrokkene lucht helderde langzaam op, en noodigde ons, om onze wandeling voort te zetten, en naauwelijks waren wij het dorp Ede doorgewandeld, toen de doorbre- kende zon reeds de, nog drijvende wolken begon te kleuren en ons een’ schoonen avond beloofde. De straatweg, die door het sierlijke dorp geleidt en verder op, ter wederzijde met frisch geboomte beplant is, terwijl al het groen, door den regen gedrenkt, in de avondzon een’ nieuwen glans ver- spreidde, deed ons onwillekeurig den weg naar Rijnswoude volgen, tot dat een leidsman, dien men voor ons gezocht had, met al de kracht zijner trage voeten, kwam aanvlie- gen. Bijna ademloos haalde bij ons in. "Ziet, mijne Hee- ren,” riep hij uit, terwijl hij ook zijnen arm, zooveel hij kon, uitstrekte, en ons op de buitenplaats, Kernheim, wees, "ziet dat is wat moois, dat is wat moois!” Wij wil- den liever den landweg naar Lunteren."O, dat is ook een aardige weg, een regt aardige weg, als men derwaarts moet.” "'t Is louter verkiezing, vriendlief.” "’t Zou mijne verkiezing niet zijn, al kan het geen hazewind te- gen mij uithouden. Ik was in mijn tijd liever bij het jonge volk in de Sticht. O, het was mij hier zoo stil, toen ik hier aankwam, maar ’t is toch eigenlijk ook be- ter. ’t Gaat daar in de Sticht wat ruwer toe. Doch de