( 85 )
menschen kunnen er ook spreken. Hier zitten ze met de kermis bij elkanderen, of zij niet te huis zijn.” "En als zij te huis zijn spreken ze dan niet?” "o Ja, ik moet zeggen, vroom en godvruchtig, en dat heb ik ook al gevon- den, dat beter was; doch naar mijn dom verstand, wil ik maar zeggen, dat het nog beter is, als men weinig van zijne eigene godsvrucht spreekt” — "Gij wilt zeggen , dat het beter is voor zich zelven te denken, wat men nog te doen heeft.” "Zoo wil ik maar zeggen, en dat het nog beter is een’ ander niet over den hekel te halen. Want er zit bij dezen en genen nog wel eens een los haar in, en als er dan een wat vromer geworden is, wil hij ook maar openlijk op den preekstoel geprezen worden; en als Do- miné dan van de vromen spreekt, zie ik er wel eens rondkijken, die de eersten willen zijn, en ik wil maar zeggen, dat het beter is, zich onder de laatsten te reke- nen. Want zulk een mensch is dan ook al niet te vreden, als het hem met zijne geprezene godsvrucht wat tegen- loopt, en het is toch beter, om in de godsvrucht zijnen troost te zoeken dan zijne wereldsche grootheid. Zie, ik ben maar een slecht mensch, en heb op alle uren van den nacht geloopen, maar ik heb nooit iets gezien; doch: ik weet wel, dat daar ginds Baas jurjens, uit de buurt, die meent dat hij vroom is, mij eens zeide dat ik voor den duivel was, en toen hij mij, in eenen donkeren nacht, tegen kwam, werd hij zoo bang dat hij ging loopen, alsof de duivel hem halen zou, en dan is het toch beter, om ie- nand niet naar den duivel te wenschen, dan er zelf voor te gaan loopen. o Mijne Heeren! wat kan de mensch af- dwalen, als hij meent godvruchtig te zijn. Dan zou hij den Heer wel van den hemel willen roepen. Zoo heeft
hier onlangs iemand gemeend, toen hij een kind had verloren,