( 89 )
de kerk later vergroot moet zijn, zoo als wij ook daarna in eene geographische beschrijving van Gelderland bij jan entrop, toen als kortelings geleden, beschreven vonden. De schoone toren scheen ons, even als die van Ede, een gedenkteeken van den vromen ijver onzer voorouderen, in en kort na de tijden der kruistogten, om, even als de pelgrims en ridders hun leven opofferden, zoo ook eene op- offering hunner goederen aan de eere der kerk te doen. (Zie v. kampen, Geschied. der Kruist., d. IV, bl. 419.) Van vroegere bouworde scheen men hem, noch om het maaksel, noch om steenen daartoe gebruikt, te moeten rekenen, ge- lijk ook de meeste torenbouwen tusschen of een weinig na de kruistogten invallen. Voor dien tijd moet men, althans op kleinere plaatsen, meestal houten torens gehad hebben. (Zie Aardbol van 1839, inleiding tot de Geographie van ons Vaderland.)
De weg van Lunteren naar Barneveld bood ons weder dezelfde aangename verscheidenheid, als de vorige, aan. Zelfs was deze weg nog meer afwisselende door heidevel- den, die meestal met eene soort van gewas beplant waren, hetwelk in den avond eenen honiggeur om zich verspreidde, Verrukkende was de schittering der avondzon, als wij van een’ valen heideberg, die ons oog, in de verte, met zijne graf- heuveltjes boeide, verder tot het uitspansel des hemels op- zagen, en onze gedachten tevens tot den oorsprong aller dingen ophieven, Konden wij ons een heerlijker vooruit- zigt voor onze reis voorspellen, dan bij zulk eenen lieflij- ken avond. Het was als of de gedachten, waartoe de lamartine, in zijn schoon gedicht het gebed, woorden heeft kunnen vinden, ons voor den geest kwamen. Ja, de dagvorstin, door geen wolkje verduisterd, hulde zich thans in hare eigene stralen, om ter westerkimme neder te zinken, Boven haar werden de nog hangende wolken hoog gekleurd