Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/114

Deze pagina is niet proefgelezen

86 OEFENINGEN EN OEFENINGHOUDERS

boven afgestoomde oefenaars, echter de buitengewone nood werd door hem vooral in het Noorden des lands te sterk gevoeld, dan dat hij niet gaarne de kleine gemeenten ter wille was, als dezen tot herder begeerden een oefenaar, die aan haar bekend was doordat hij van tijd tot tijd eens in haar midden had geoefend. Ik wil ten bewijze daarvan één voorbeeld noemen. En juist dit voorbeeld wordt door mij met redenen gekozen.

Ds H. G. Wind van Leens, heeft op den eersten Zondag na het overlijden van ds H. de Cock den dienst des Woords te Groningen vervuld. Deze predikatie is door hem later in het licht gegeven. Hij was toen ongeveer twee jaar predikant. Voor dien was hij veehouder, wonende in het dorp Rottum nabij Heerenveen, In dien tijd diende hij de gemeente te Tjalle- bird, de moedergemeente van Heerenveen, als ouderling.

Deze eenvoudige veehouder voerde correspondentie met onderscheiden predikanten, onder anderen met ds S. van Velzen, ds A. C. van Raalte, ds F. A. Kok, ds S. Los en anderen. Als ouderling oefende hij niet slechts in de kleine gemeente van Tjallebird, doch werd telkens door andere ge- meenten daartoe aangezocht en zelfs door predikanten gevraagd de beurt waar te nemen. Eindelijk werd hij door de gemeente van Lens in Groningen begeerd tot haar herder. In dien tijd was hij reeds ,student” aan de school van ds F. A. Kok te Dwingelo. In een brief **) van den 22 De- cember 1840 schrijit de ,onderwijzer” aan zijn leerling en deelt hem o.m. mede van de Synode van Amsterdam: ,de Synode is door den Heere gezegend, zoodat wij gezamenlijk tot de dienst en tucht onzer vaderen, op Gods Woord gegrond, zijn wedergekeerd en de Dordtsche Kerkeordening hebben aangenomen met terzijde stelling van al het voorgaande. De Heere heeft ook een dienaar verlost van den dienst der bailim (bedoeld wordt ds C, Ledeboer van Benthuizenk) en heeft hem tot ons gezonden op de Synode, waarop hij zich met ons heeft vereenigd om den Heere te dienen naar Zijn Woord, met verwerping van alle menschelijke vonden. Wij zijn te Amsterdam goed onthaald en hebben er nog al genoegelijk mogen verkeeren. Maar in den grond is alles nog niet vereenigd.”

In dezen brief geeft hij tevens zijn leerling op wat hij voor de les moet doen. Eerstens een tekst voor zijn preekvoorstel, en wel Filip. 2: 7 en verder moet hij zich praepareeren voor de les in de dogmatiek te beginnen »bij de ambten van onzen Heer tot aan Zijn verhooging”.

Wind heeft den 24 Juli aan ds De Cock te Groningen geschreven met betrek- king tot een zekeren Veenstra en zichzelf. Daarop ontvangt hij reeds na een paar dagen het antwoord, doch geschreven door diens zoon Helenius. Het luidt :


Waarde vriend !

Daar onze vader zich thans niet wel bevindt, en aan de kinderpokken, schoon die zeer weinigen zijn, is lijdende, vat ik de pen op om U.E. �