AANTEEKENINGEN HOOFDSTUK V.
') Copie-boek van ds J. H. Wind, brief Ill, 28 Dec. 1842. Het opschrift tuidt: Van Helenius de Cock, oefenaar en lidmaat bij de gemeente te Groningen.
2) Vgl. Handelingen der Algemeene Synode, 1836, Amsterdam, Art. 70. Daar staat: De tegenwoordige Herders en Leeraars, een iegelijk in zine Provincie. Zoo had ds Van Velzen nog de zorg voor de gemeenten in Friesland, terwijl hij reeds in Amsterdam predikant was. De Cock bediende Groningen en Drente; Scholte: Brabant, beneden-Gelderland, Utrecht en Zuid-Holland; Brummelkamp het overige gedeelte van Gelderland. Men kan den toestand van toen het beste vergelijken bij dien welke nog is bij de Gereformeerde Gemeenten (vgl. Ter nagedachtenis van David Jansen, in leven predikant bij de Gereformeerde Gemeente te Middelburg, M. de Jonge, Ter Neuzen, bezorgd door L. Boone). De ,dichtregelen” op het overlijden van ds D. Jansen heb- ben sterke gelijkenis met vele ,gedichten” uit den kring der eerste Afgescheidenen. De positie dier vaderen was niet ongelijk aan die van ds L. Boone bij de Ledebot aansche gemeenten, en dat in navolging van ds Ledeboer, die in zijn dagen schier alle de Ledeboeriaansche gemeenten voor zijn rekening had.
3) In het archief De Cock berust een zeer uitvoerige brief inzake een schrijven van de provinciale vergadering van Gelderland en Overijssel, geadresseerd door den kerkeraad van Schiedam aan A. C. van Raalte, vdm., d.d. 25 September 1839.
Het PS luidt: ,Zoo er somtijds nog eene harde uitdrukking in mogte voorkomen, neem ze ons dan niet kwalijk; want dit betaamt Christenen in het geheel niet.”
Een naschrift verzoekt ,dezelve rond te zenden aan de Leden der Provinciale Vergadering. Afschrift dezes is gezonden aan onzen herder en leeraar A. Brummelkamp.” Ds Brummelkamp was toen nog niet overgekomen naar Schiedam. Men vergelijke ook: Levensbeschrijving van wijten Prof. A. Brummelkamp, hootdst. 1V, Predikant te Schie- dam (1839—1842), blz. 161-174.
4) Scholte schrijft in een brief, waaraan de datum ontbreekt doordat er slechts een gedeelte van overig is in 't archief De Cock: ,Waarde Broeder, nu moet ik u in oprechtheid schrijven, dat het mij gedurig verwonderd heeft dat ik u in het geheel in mijne laatste ziekte niet gezien heb, daar ik 200 nabij ben geweest aan de ont- binding van mijn aardsche tabernakel, de andere broeders konden wel gelegenheid vinden, en gij zijt toch zoo gedurig in Holland en Utrecht geweest; het heeft alge- meene opmerking gebaard bij de broeders in onze streken. Daarbij heeft het mi verwonderd hoe gij voor den Heere vrijheid kunt vinden om de veelvuldige gemeenten in Groningen en Drenthe, waar gij geroepen zijt, zoo dikwijls te verlaten” (ik cursiveer, K.)
Over Buddingh leze men in dit opzicht: Leven en arbeid van H. J. Buddingh door ds J, H. GUNNING J.HzN., W. J. van Nas, Rhenen, 1909, Hoofdst. XII. De Groninger Afgescheiden Predikant, blz. 189~211.
Een zinnetje uit een brief, dd. 27 Aug. 1864, van de vrouw van De Cock, die in tweede huwelijk verbonden was aan ds Poelman van Uithuizermeden aan haar
�