Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/124

Deze pagina is niet proefgelezen

96 BLAUWBOEKJES


blaadje en Capadose’s werk. Molenaars Adres wordt door hem gekwalifi- ceerd als een blauwboekje en jammer genoeg dat het metterdaad in eersten druk zoo mocht worden genoemd. Het blaadje dreef weg, doch in anderen zin dan de toetser bedoelde; het dreef weg als een kostbaar zaad op de vieugelen van den wind naar alle deelen van ons land; de zaden werden vermenigvuldigd, de drukken volgden elkander op in een tempo als haast nimmer te voren gezien. Zeker het werd ook ,verzonden naar den kruidenierswinkel.” Doch het kwam daar tot een ander einde dan de haagsche ziener had voorspeld, immers het werd er gekocht en gelezen!

Een dezer kostbare zaden dreef naar het Noorden des lands en vond in Ulrum een vruchtbaren bodem; daar werd het in de hand genomen en met liefde en toewijding bekeken in het vertrouwen, dat het bij uit- strooiing geen dertig, geen zestig, maar honderdvoudige vrucht zoude dragen.

Toch was het een blauwboekje: Molenaar heeft zijn Adres anoniem uitgegeven. En juist déérom werd des te jjveriger gezocht naar den schrijver en ging de faam uit alle poorten van haar paleis en 200 werd er meerdere ruchtbaarheid aan de gansche zaak van het Adres gegeven en dit alles tot vordering der waarheid en tot meerdere bekendheid van de zaak waarom het ging.

Maar vreemd doet het aan, dat de eerwaarde toetser van den Haag, smalend gewag makende van Molenaars blaadje, dat weldra te vergeten en versleten blauwboekje, zelf daartegen een blauwboekje schrijft, immers zijn Toetsing®) is anoniem verschenen, en ik meen mij niet aan leedver- maak schuldig te maken als ik vermoed, dat zijn blauwboekje wel in den vioed der vergetelheid zou zijn weggedreven of in den kruideniers- winkel terechtgekomen tot berging van edeler spijze dan hij heeft opge- discht, ware het niet dat de belezen leidsche greinfabrikant dat onder eigen naam aan een grondige en zaakkundige beoordeeling had onder- worpen, zoodat Verwey’s blauwboekje werd tegengehouden en opgepikt uit den vioed der vergetelheid.

Niet onverdiend is de terechtwijzing die hem dan in deze woorden wordt toegediend: ,,De toetser noemt het Adres een blauwboekje, en hij begrijpt niet, dat hij dan zelf een blauwboekje geschreven heeft. Want, die met zijnen naam niet durit voor den dag te komen, vooral als hij zulk een gewichtig werk onderneemt, om tot geruststelling te schrijven, voor vrienden van den hervormden godsdienst, is zeker verlegen, dat de een of ander hem mogelijk bij den mouw zou trekken; en daarom verblijd ik mij hartelijk, dat de schrijver van het Adres is bekend geworden, en dus niet meer onder de blauwboekjesschrijvers kan gerangschikt worden.”

De Koning werd ingelicht omtrent den inhoud van het Adres. Zijn toorn ontstak. Naarstig ging men uit op zijn bevel den schrijver te zoeken. Hij �