Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/128

Deze pagina is niet proefgelezen

98 BLAUWBOEKJES


der kerk leerden en tegen hun belofte handelden, dacht er niet aan een anoniem geschrift de wereld in te zenden, doch hij schreef onder eigen naam zijn Verdediging van de ware gereformeerde leer en van de ware gereformeerden, bestreden en ten toon gesteld door twee zoogenaamde ge- reformeerde leeraars, of de schaapskooi van Christus aangetast door twee wolven en verdedigd door H. DE Cock, gereformeerd leeraar te Ulrum.

Zoo deed hij van nu voortaan met al de viugschriftjes die elkander bizonder snel opvolgden en dat in een tijd waarin hij blootstond aan uitingen van de grootste vijandschap. Zijn Voorloopig Berigt, droeg zijn naam. Onder eigen naam gaf hij wit wat Jacobus Klok schreef tegen de Gezangen. Zelfs leende hij zijn naam voor de uitgave van Eene zamenspraak tusschen een’ Vader en Zoon, over deze tegenwoordige tijden, tot onderrigting en bestiering, opgesteld door K. Scuuur, bakker te Delfzijl en lidmaat der ware gereformeerde kerk; op zijn verzoek om der belangrijkheid wil uit- gegeven door H. DE Cock, gereformeerd leeraar onder ’t kruis.*) Hij schaamde zich niet op den titel gewag te maken van de belangrijkheid van dergelijke ,blaadjes”, terwijl de tegenstanders niet uitgepraat raakten over de domheid en domperigheid, de dweeperij en bekrompenheid van dat volk, hetwelk De Cock zich niet schaamde een hunner gerekend te worden.

Hij behoefde waarlik niet schuil te gaan voor hetgeen hij schreef en uitgaf! De Cock moge al niet gerekend worden tot de mannen van naam vanwege hun geleerdheid, dit blijkt wel heel klaar: dat hij man van studie was en niet weinig belezen. Het is al lang genoeg dat men het hierover wel eens is, dat Ulrums predikant een rondborstig man was, doch wat nu verder zijn bekwaamheid en kennis betrof, hij toch maar een middelmatig man zoude zijn geweest, ja De Cock zelfs te eenvoudig zou

ijn geweest voor den gemiddelden burgerkring.*) De schrijver onder eigen naam van De zoogenaamde Evangelische gezangen, de oogappel der vervoerde en verleide menigte in de synodaal hervormde kerk door H. DE Cock, beheerscht zijn onderwerp en behandelt het streng methodisch. Dit geschriftje heeft ook ni nog meer dan louter historische waarde.

De man, aan wien De Cock veel verschuldigd was en wiens naam en gedachtenis door hem in zijn geschriften en in zijn smeekbeden aan den Koning telkens weer met de hoogste achting en innigste verknochtheid wordt genoemd, C. Baron van Zuylen van Nijevelt, noch zijn broeder P. J. Baron van Zuylen van Nijevelt gingen schuil, doch eerstgenoemde schreef, ik noem maar een paar van hunne geschriften op deze plats, zijn De Hervormde Leer, onder eigen naam, met zijn waardigheid voluit als Ridder en The- saurier der orde van den Nederlandschen Leeuw. Men mocht het ter hoogste plaatse weten, wiens bazuin de stoot deed weerklinken van Noord tot Zuid, toen ook de tweede Van Zuylen zijn Bazuin tot vergadering der Uitverkorenen deed hooren en het uitsprak: ,om Zions wille zal ik niet