Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/138

Deze pagina is niet proefgelezen

108 BLAUWBOEKJES


making van de gebreken, gierigheden en afgoderijen van anderen in onze kerk volgens art. 29 ben overgegaan, en voor dat ik begonnen heb, het regt van God tegen het van God afwijkende menschdom te verdedigen, ik betuig het als in de tegenwoordigheid Gods, heb ik meermalen af- zetting, banden en boeijen, uitbanning, confiscatie van goederen, ja den dood zelfs voor oogen gehad en heb bij het opbouwen van den toren, de kosten berekend. Welke de uitkomsten mogen zijn, die hoop ik over te laten voor den Heere; maar dit is mijne wensch en bede: Dat de kerkelijke en wereldlijke Overigheden, kerkelijke en wereldlijke Regters nog behoed en bewaard mogen worden, om Gods Gezalfden niet aan te tasten, Gods Profeten geen kwaad te doen, om niet te oordeelen naar eigen zin en lust en naar het goeddunken hunner harten; maar naar Gods onfeilbaar woord, waarnaar wij allen eenmaal in dien grooten dag der dagen geoordeeld zullen worden, en ’t welk ik alleen cerbiedig.”


Hoe persoonlijk liberale en orthodoxe tegenstanders van De Cock in hunne geschriften ook waren, het is goed dat zij stonden voor wat ze schreven en hunne boekjes niet anoniem de wereld inzonden.

Niet alle vijanden handelden zoo. In Maart 1834 verscheen te Leeuwarden een blauwboekje onder den titel: Brieven aan mijnen vriend...., over het al of niet wenschelijke en waarschijnlijke van eene scheuring in de Neder- landsche Hervormde Kerk. Leeuwarden, bij J. W. Brouwer, 1834.

In den eersten brief schrijft de auteur: ,Sinds voor eenigen tijd hier in de nabijheid een leeraar optrad, die volgens hunne (overdrevene godsdienstige) denkbeelden predikt, trekken des Zondags uit mijne en naburige ge- meenten scharen derwaarts, en verkondigen bij hunne terugkomst de te huis geblevenen met ophef den rijken Evangeliezegen, dien zij onder dat gehoor opdeden. Als een doorgebroken stroom verbreidt zich deze ge- zindheid, niet alleen hier, maar overal, met verbazende snelheid. In alle Provincién van ons Vaderland gaan daaromtrent klagten op. Het getal van leeraars die den gemoedelijken, en velen zoo behagelijken toon weten aan te slaan, neemt gedurig toe. Reeds ontbreekt het der sekte, te voren alleen uit ongeoefenden en ongeletterden bestaande, niet meer aan schrijvers, en zelfs niet aan bekwame, met smaak en letterkennis be- giftigde schrijvers. Mannen als da Costa, de Clerk, van der Kemp en anderen, strekken om het verlies van den eenigen Bilderdijk in vele opzigten een sieraad voor ons Vaderland, aan de partij minder voelbaar te maken. Openlijk heeft men alrede verhaald, hoe er onlangs eene zamen- komst van de voornaamsten der partij heeft plaats gegrepen, om te onder- zoeken, of men pogingen moest aanwenden om eene scheiding te erlangen.””

Waarom nu strijdt deze schrijver niet met open vizier. Dat hij aan den kant der ,liberalen” staat blijkt wel uit hetgeen hij verder schrijft inden