112 BLAUWBOEKJES der daarin bevatte hoofdstukken, na eene voldoende opheldering, en zij verlangde bovendien, dat zij zouden beloven, ,om bij die leer te blijven, de wereld te verzaken, een nieuw christelijk leven te leiden en zich aan de christelijke tucht te onderwerpen.” Hij verzekert dan dat degenen die hen iets anders hebben pogen diets te maken, de kerk waarlijk schan- delijk hebben gelasterd. De vriendenkring, die vroeger met lust en ge- noegen de formulieren van eenigheid las, heeft naderhand in de plats zijner inwoning, de liberale denkbeelden van hun tijd omhelsd en volgt die thans ter goeder trouw en met welgevallen, schoon het de vrienden toch hindert, dat de liberalen in lang en op verre na niet tolerant zijn.
Hij bekent dat zij allen, hij inbegrepen, in hun leettijd veel met de canones van Dordrecht hebben hooren spotten, en vermoedelijk er zelve mede geschertst hebben. Hij ontkent ten stelligste, dat de oude kerkleer der Hervormden in 1815 voor vervailen is verklaard : ,,integendeel worden de formulieren van eenigheid in de bedoelde verklaring erkend voor aan- genomen en op Gods Woord gegrond te zijn.” Hoe bezadigd die onge- noemde ook 2ij, toch spreekt hij van allervuilste lastering, waarmede men de hervormden kan bekladden. Hij hoopt dat de heer De Cock aan het verzoek van den vriendenkring beter dan hij zulks deed, maar even be- zadigd” zal antwoorden. Aan het einde gekomen van zijn schrijven plegt hij zijn pen neder, in de hoop, dat zijn geschrijf even vriendelijk worde opgenomen, als hetzelve uit een liefderifk gemoed is voortgevloeid. Indien hetzelve hem echter onverhoopt aan eenen onbescheiden aanval of liefdeloozen twist blootstelt, dan zal het hem misschien leed doen, van geluisterd te hebben naar de aansporing, om de aanwezige geschillen in onze kerk, door zijne ijverige pogingen, tot vereffening te helpen brengen. Hij zal evenwel blijven volharden in de gehechtheid aan de kerk, die hij sedert jaren dient en in wier midden hij het beste gedeelte van zijn leven met groot genoegen heeft gesleten.”
Dit geschriftje draagt alle de kenmerken van een blauwboekje; het is gespeend aan de vinnigheid van Reddingius, aan de heftigheid van Engels. De onbekende schrijver is een middelman, die, mocht hij deel hebben uit- gemaakt van het classikaal en provincial bestuur, dat De Cock met ware wellust vervolgde, toch zich zal hebben geschaard aan de zijde der liberale vervolgers, misschien manend met den vinger in de hoogte: broeders niet al te hard; ge moet de ,leerstellingen der Hervormde kerk met eenige meerdere voorzigtigheid en bedaardheid behandelen.” Deze onbekende is het echte type ,,van den middelman en wat heb je daaran.” '*)
Van prof. P. Hofstede de Groot mocht men evenzeer als van zijn aan- valler De Cock en wederlegger mr C. M. van der Kemp verwachten dat hij zijn Gedackten over de Beschuldiging onder eigen naam zoude uitgeven. Doch waarom deed hij dit ook niet met zijn pscudoniem Wien zult gij ge- �