VAN DIETSCHEN BLOEDE bewogen hebben in de lakenindustrie. Eén dezer broeders zou zich dan later gevestigd hebben in de stad Groningen, de ander in Coe- vorden. De familienaam van den Coevordenschen tak moet zich dan, naar de gissing van ds J. Kok, die zich zoo gaarne op het terrein der ge- schiedenis van de Afscheiding bewoog, omgevormd hebben in dien van de Drentsche familie van ,,Meister Albert en zijne zonen"! 134 De genealogische vorschingen naar het geslacht De Cock zijn tot nog toe achterwege gebleven. Wat Koks mededeelingen betreft, ze behooren tot het gebied der gissingen, en de mogelijkheid is niet uitgesloten dat ze vroeg of laat zullen verwezen worden naar het rijk der legenden. Het is mogelijk dat hetzelfde zal gebeuren met eene veronderstelling, die ik zelf waag met betrekking tot de vóórgeschiedenis van het geslacht De Cock. Zij sluit zich aan bij de mededeelingen van ds J. Kok. Ik acht het nl. niet onmogelijk, dat de voorouders van het Groningsche geslacht De Cock moeten gezocht worden in het Zuiden van ons land en wel in de Bom- melerwaard. We moeten dan teruggaan tot op de dertiende eeuw. In eene oorkonde van den 4en Juli 1292, worden de ridders Roelof en Hendrik de Cock genoemd. Uit deze oorkonde is af te leiden, dat deze edelen en in het bijzonder de jongste, Hendrik, rechten konden doen gelden op de heerlijkheid Hedel. Een zoon van dezen Hendrik de Cock, heer van Kerkwijk, in de nabijheid van Hedel gelegen, namelijk Gerrit de Cock ontving na den dood van zijn vader Bruchem, een ander dorp weer naast Kerkwijk. De vereeniging van de heerlijkheid Kerkwijk onder het ge- slacht De Cock met die van Bruchem had reeds in de 13e eeuw plaats. Door huwelijk van Theodora de Cock met Johan van Berchem, in 1410, gingen beide heerlijkheden over aan het geslacht van Ostmale. In deze zelfde eeuw wordt nog eens genoemd heer Gerrit de Cock van Bruchem, ridder, amptman van Tielre en Bommelerwaarden. Het geslacht der Ostmales komt voor onder de aanzienlijke geslachten uit den tijd van Filips den tweede en is Roomsch gebleven, dat der De Cocks is gerefor- meerd geworden. Daardoor zal het in de dagen der Inquisitie in gedrang zijn gekomen. Wèl blijft het in de Bommelerwaard behooren tot de aan- zienlijke geslachten tot in de zeventiende eeuw, doch dan verdwijnt het uit de geschiedenis van de Bommelerwaard. Onder de schepenen van Zaltbommel komt nog in het jaar 1634 voor Adriaan de Cock van Kerk- wijk en onder de burgemeesters van dezelfde stad in het jaar 1669 Johan de Cocq. Nu is het opmerkelijke in de genealogische mededeelingen van ds J. Kok, dat twee gebroeders De Cock zich vestigden te Embden in den laken- handel. Hoe komt hij nu juist aan Embden en aan den lakenhandel? Ds J. Kok droeg geen kennis van wat ik mededeelde van het geslacht De Cock in de Bommelerwaard. Het is ook de vraag of hij geweten
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/168
Deze pagina is niet proefgelezen