DE COCK ALS JONG PREDIKANT GEESTESKIND DER EEUW 145
moeitevollen levensgang moest gaan, lachen kon en veel en gaarne gul lachte, met een open gelaat.
In verband nu met dezen eerlijken karaktertrek breng ik het opmerke- lijk en niet wel te verklaren en te billijken 2wijgen in den bewusten verjaar-brief. Hij was geen dweper, noch huichelaar; hij was geen ge- veinsde noch vroompreeker; wat hij was wilde hij geheel zijn en dat heeft hij getoond: man van overtuiging, van rotsvaste overtuiging; die niet over ijs van één nacht ging. Ook niet na de groote verandering in zijn leven; ook toen ging hij niet overhaast te werk; hij werd niet licht omgeleid ; hij werd niet gemakkelijk tot iets gedreven; maar als hij ook meende den wil Gods te onderkennen, dan was die wil voor hem wet en dan wist hij niet te marchandeeren, wel in te schikken, wél toe te geven, maar hij was niet te vinden voor geveinsd handelen. Hij stond voor zijn overtuiging, echter de overtuiging vlog hem niet aan; hij werd haar deelachtig in den weg van overdenking, gebed en studie. Juist de gave van gezond denken gepaard aan zijn gelukkige karaktereigen- schappen maakten hem het geschikt instrument tot het werk der reformatie waartoe de Heere hem stelde. Hendrik de Cock heeft nimmer een zwaai gemaakt, hij is veranderd door den Here, die daartoe ook een- voudige middelen gebruikte ; en De Cock was te eenvoudig van karakter, te louter van hart, dan dat hij den dag der kleine dingen zou kunnen verachten.
De theologische student dan, die door zijn verstandigen vader bij een vriend in Groningen op kamers was gedaan, die matig en ingetogen, frank en vrolijk, vroom en vroed, naar den gangbaren zin dier woorden, onder zijn medestudenten leefde, schreef den navolgenden verjaringsbrief aan zijn verloofde op haar negentienden verjaardag. Het schrift is voor schriftkundigen om in verrukking te komen en daaruit te lezen karakter- trekken die volkomen stemmen met het getuigenis door zijn studiegenooten en latere collega’s gegeven, Deze brief den 4den Mei 1822 te Groningen geschreven op de studentenkamer in de Stoeldraayerstraat bij Raamaker” is met een bijzonder mooie, viugge en duidelijke hand geschreven ; leesbaar 266 als zijn karakter bleck te zijn, en gelijk hij zelf eenmaal een leesbare brief zoude wezen! Zijn verloofde heette Frouwe. Zonder dwaze of overdreven charitativa schrijit hij boven den brief
Lieve Frouwe!
Uit uwe brief van Zondag taastleden heb ik met vreugde vernomen dat gij nog gezond zijt, ook twijfel ik er dunkt mij niet aan of zuster Eetje, waarvan gij mij toen geschreven hebt, zal ook nog wel gezond zijn omdat vader en moeder Dingsdag in de stad geweest zijn, en dien- aangaande geen berigt voor mij agtergelaten hebben. Ofschoon zij in de
Afscheiding 10 �