DE COCK ALS JONG PREDIKANT GEESTESKIND DER EEUW 155 Jan, die ul. ook door deze bij voorraad allen laat groeten. Ik schrijf zoo spoedig Lieve! om u ten mijnen opzichte gerust te stellen. Ds Begeman vertrokken zijnde toen ik den Haag aankwam informeerde ik mij daar zoo goed ik kon, om op het voordeeligst en vermakelijkst naar Dongen te reizen, 't welk mij ook zeer wel gelukt is. Omstreeks 31/2 uur nl. ging ik in de Postwagen van den Haag naar Rotterdam, passeerde Delft alwaar een arsenaal is, en waar de praalgraven zijn onzer vorsten. Ik zag ver- volgens Schiedam in de verte benevens andere minder merkwaardige plaatsen, en kwam alzoo te 51/2 uur of omstreeks 6 uur te Rotterdam. Daar ben ik in de stoomboot gegaan, in Willem de eerste nl., en heb voor het eerst aldaar aan die watergevaarten mijn ligchaam aanbetrouwd. De Maas is van Rotterdam tot Gorcum althans, 't geen ik ben gevaren, een heerlijke en trotsche stroom, schoon liggen aan deszelfs oevers hier en daar de dorpen verspreid. Wij zagen daarenboven wat meer dan ten halven wege Dordrecht liggen en kwamen, na nog een paar stoomboten ontmoet te hebben omstreeks 41/2 uur te Gorcum. Met mij was onder anderen een heer gevaren in de stoomboot Van Gillis geheeten, zoo als mij daarna bleek med. doct. te.... Met dezen heer had ik eenige kennis gemaakt op de stoomboot, en nu toen wij aan land stapten, begon die kennis, die ik dacht op te houden te ver- meerderen. Hij had de vriendelijkheid om mij naar het logement te brengen, dat mij het meest voegde. Hij liet mij de stad en deszelfs om- streken zien; de vaarten aldaar gegraven, de sluizen daar gebouwd sedert kort, de voornaamste straten, de markt, het raadhuis etc. Hij ging met mij naar het huis waar de Groot van Loevestein gebracht, in een boekenkist ter neer werd gezet. Wij zagen die plaatsen, wij zagen de pompen in de regenwatersbak door Mevr. De Groot aan den toenmaligen eigenaar present gegeven, de geschilderde glazen, die die gebeurtenis voorstelden, en in de vertte wees hij mij ook het slot Loevestein. Na alles bezigtigd te hebben, gingen wij naar een herberg aan de haven, dronken een glaasje malaga, ten slotte bragt hij mij wederom naar mijn logement, en vertrok onder mijne hartelijke dankbetuiging. Omstreeks een uur vertrok ik van Gorcum met de diligence. Spoedig kwamen wij aan de Maas, een bootje bragt ons daarover onder het sidderend beven vooral van eene dame, die met ons overvoer. Wij stapten te Slewijk wederom aan land en vonden dáár eene andere dili- gence die ons wachttede. Wij reden nu door Waalwijk, zagen aan de linkerzijde Raamsdongen, aan de regterzijde het liefelijk liggend, maar kleine stadje Gertruidenberg, dat door de O. Waal bespoeld word. Te 4 uren omstreeks kwam ik aan te Oosterhout, een plaatsje 't welk ruim een uur van Dongen afligt. Daar nam ik een loots, nadat ik mij eenigsints verfrischt en verkwikt had, en kwam gelukkig en behouden omstreeks 6 uren aan te Dongen. Het is een aardig, landelijk dorp; het heeft eene goede pastory en kerk en de menschen komen mij in deze omstreken niet onaardig voor.
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/191
Deze pagina is niet proefgelezen