Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/211

Deze pagina is niet proefgelezen

DE CRISIS IN HET LEVEN VAN DE COCK EN ZIJNE VROUW 173 hankelijk van hem eene kennis der gebeurtenissen te erlangen en er zich een oordeel over te vormen." " De schrijver van de uiteenzetting" heeft een brief desaangaande aan dr Gieseler geschreven van den volgenden inhoud: Hooggeachte Heer Consistoriaalraad! Gij hebt gewild, dat ik u een berigt over de veel besprokene be- wegingen der Hollandsche kerk zou mededeelen. Uwe redenen hebben mij overtuigd van het groote nut, 't welk het, nu er overal scheuring en tweespalt heerscht, voor de Christelijke kerk kan hebben, dat men eens in een onpartijdig verhaal zie, hoe in de Hollandsche Hervormde kerk de scheuring is ontstaan. Deze kerk, zegt gij, is niet zòò klein, of men kan er zich een volledig denkbeeld door vormen, hoe eene kerk wordt verscheurd, en niet zòò groot, of men kan toch het geheel over- zien. En mij achtet gij geschikt voor die mededeeling. Ik heb geene moeite ontzien, om overal de echte bronnen op te sporen, en van vele mannen, die echter nog niet genoemd willen worden, belangrijke mede- deelingen ontvangen. Zie dan eindelijk hier, wat gij wenschtet, en ge- bruik het naar welgevallen! Doch zoo gij het wilt uitgeven doe het dan zonder eenige verandering en zonder mijnen naam. X. Voor mij is het boven allen twijfel verheven, dat niemand anders dan prof. Hofstede de Groot deze X. is en dat niet, omdat ook Reitsma's Geschiedenis dezen naam tusschen haakjes zet voor den titel van Gieselers Bewegingen.... doch op veel waarschijnlijker gronden. Ik wil er slechts één noemen die alles afdoende is. Als prof. Hofstede in zijn: De Groninger godgeleerden een terugblik werpt ook op de bewegingen bij den aanvang der dertiger jaren van de vorige eeuw, dan treffen we daar een zelfde vergissing aan als in de Bewegingen. Na zoovele jaren, als hij zijn rede: De Groninger godgeleer- den houdt, vertelt hij: De Cock te Ulrum zoo nu en dan bezocht te hebben. Dan prijst hij zichzelven in dezen meer dan hij verdiend heeft," zoo merkt de biograaf van Hendrik de Cock op, en die kon het weten, want hij was, toen die vermeende bezoeken moeten gebracht zijn, reeds een jongen die nog in huis was en heel goed een bezoek van De Groot zich zal hebben kunnen herinneren, nog wel een bezoek gebracht met zulk een bepaald doel. De Groot heeft De Cock slechts éénmaal be- zocht, om, zoo mogelijk, hem, gelijk De Groot zelf zegt, van zijne „over- drijvingen en vooral van zijne veroordeelingen van andersdenkenden terug te brengen". Bij Gieseler nu lezen wij datzelfde ,,nu en dan". Daar staat: ,,daar (te