190 DE CRISIS IN HET LEVEN VAN DE COCK EN ZIJNE VROUW over de grenzen, ook daar zijn vrienden der waarheid. Ze maken de huifkarren des Zaterdags gereed, vertrekken nog vòòr den Zondag en komen des avonds of ook des morgens vroeg aan op den Zondagmorgen. 't Is acht uur. Reeds zijn er lieden in het kerkgebouw; 't wordt negen uur, het gebouw is reeds gevuld. Meerderen dringen aan op de deur van 't betrekkelijk klein kerkgebouw, dat veel te weinig plaatsen bevat. De Sneeker broeders vertellen dat zij hadden geraden maar op het kerkhof te preêken; een vrouw uit Sneek „Kramers Grietjes rekke bij dominy op de wein, (ho'n eere !)." Zij was dan ook de vrouw van schipper Kramer, die met zijn ,,selskipsljue" naar Ulrum voer. Hoe groot de toeloop was tot de prediking van De Cock in die dagen en hoezeer dit feit toch metterdaad velen had moeten verblijden, zelfs zijn collega's, bewijst volgende geschiedenis. Immers er werd toch nog in wijden omtrek groote belangstelling getoond in het heil der onsterflijke ziele. Welk eene moeite, ja ook kosten getroostten zich zoovele eenvou- digen om de waarheid te hooren. Zoo was er dan een krachtige ontwaking; een réveil van eigen karakter; een réveil waartoe het sein werd gegeven niet van uit Holland, maar van uit Groningerland zelf, door een der eigen predikanten, door een zoon van een oud aanzienlijk Groningsch geslacht, door een man algemeen bemind, geacht, geeërd en geliefd vanwege zijn uitnemende karaktereigenschappen. Echter er waren nochtans velen in en buiten Ulrum die zich niet ver- blijdden doch gramstorig werden en hun gramschap dra door woorden en daden, door hun spreken en schrijven zouden toonen. De kerkeraad zag met blijdschap den toeloop wassen, de kerkvoogden zagen dit echter met leede oogen aan. De kerkeraad sprak over vergrooting van het kerkgebouw, of liever dacht aan verruiming van plaats en vermeer- dering van zitplaatsen. Eene collecte werd tot dit doel ingesteld. Blijde menschen zijn gulle menschen. Er werd veel gecollecteerd. Het werd den kerkvoogden ter hand gesteld. Het werk zou een aanvang nemen. De Koning stelde duizend gulden beschikbaar. Echter de kerkvoogden handelden listiglijk. Zij besloten tot verfraaiing en beraadslaagden te zamen daartoe de ingekomen gelden te besteden. Doch daartegen protesteerde de kerkeraad. De hoogere besturen werden er mede gemoeid. De kerkeraad doet een beroep van de uitspraak van het ,,Collegie van Toezigt" op zijn Excellentie den Gouverneur van de provincie Groningen, hetgeen straks zal volgen ter nadere illustreering van de verhoudingen in de gemeente te Ulrum. Gedurende de vertimmering die werd doorgedreven naar het plan der kerkvoogden en volstrekt niet naar het bedoelen van den kerke- raad kreeg De Cock gelegenheid om op andere plaatsen te preeken en liefdebeurten te vervullen. Naar Gods voorzienig bestel zou dan ook in den omtrek kunnen blijken dat het enkel laster was wat alzoo verteld
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/230
Deze pagina is niet proefgelezen