194 DE CRISIS IN HET LEVEN VAN DE COCK EN ZIJNE VROUW Dat zegge toch niemand! De samenspreking met De Groot had vèr- strekkende gevolgen. De levende stem zegt zooveel meer dan het ge- schreven woord. Nog een paar jaar en De Cock zal lezen, wat De Groot heeft uitgelaten en besproken toen hij hem trachtte terug te leiden en af te brengen verder den weg te volgen dien hij was ingeslagen. Zelfs nog vóór dat De Groot's Gedachten over de beschuldiging tegen de leeraars der Nederlandsche Hervormde Kerk het licht zullen zien, wist De Cock reeds, hoe De Groot stond tegenover de leer der Nederlandsche Her- vormde Kerk, die zij beiden beloofd hadden te zullen leeren. Toen de Groninger hoogleeraar de pastorie verliet droeg hij met zich mede het geschriftje van Van Zuylen, met welks inhoud zijn vriend geheel instemde. De Cock was geen eigendunkelijk mensch, hij was er op gesteld het oordeel van anderen te vernemen, ook en vooral van Hofstede. Zij scheidden met de belofte van Hofstede, dat hij het boekje zou lezen en aan De Cock zijn oordeel zou mededeelen. Algemeen wordt aangenomen dat De Groot's Gedachten eigenlijk niet anders bedoelen dan De Cock's gedachten te weerleggen. Dat eert deze beide mannen. Ulrums predikant geniet de primeur in een zeer heldere en bondige uiteenzetting van wat Hofstede oordeelt over Van Zuylen's boekje, en dit oordeel houdt tevens in een korte beginselverklaring van de Groninger school bij monde van haar voornaamsten woordvoerder. De correspondentie tusschen De Cock en De Groot is van groot historisch belang. Uit haar werd geput door den biograaf van Hendrik de Cock. Ze werd reeds door den druk in het Gereformeerd Theologisch Tijdschrift openbaar gemaakt. Mede op grond daarvan is van gereformeerde zijde een ernstige beschuldiging ingebracht tegen het karakter van Hofstede. Ik acht het verschuldigd te zijn aan degenen, die de geschiedenis der Afscheiding in haar begin en beginsel willen kennen en verstaan, deze correspondentie in haar geheel ook in dit boek op te nemen.
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/238
Deze pagina is niet proefgelezen