Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/246

Deze pagina is niet proefgelezen

202 CORRESPONDENTIE TUSSCHEN DE GROOT EN DE COCK inrigting ook eene leer, en vooral leering, onderwijs, maar niet als het doel, laat staan als het eenigste of voornaamste. Het doel van het Christendom is heiliging, volmaking der menschheid, en daardoor (gelijk alles wat God doet, daar eindelijk op uitloopt) ten laatste de eer van God. En wat tot bereiking van dat doel in ieder mensch gevorderd wordt, is volgens de leer der Apostelen niet regtzinnigheid of aanneming van zekere leer, maar geloof, hoop en liefde. De menschelijke dwaasheid heeft Gods hemelgifte verdraaid en verwrongen en het aannemen nu eens van het eene dan weder van het andere stelsel van leerstukken als Christendom uitgegeven. Dan werd de geest des Christendoms altijd miskend: en altijd waren het de onchristelijkste tijden, als men zekere leerstukken als de hoofdzaak van het Christendom vaststelde en betwistte, gelijk b.v. in de Grieksche kerk plaats had, van Arius af tot dat Con- stantinopel door de Turken werd ingenomen. Nooit was integendeel de Christelijke kerk zuiverder, nooit Christelijker, dan wanneer in plaats van leer of regtzinnigheid, der Apostelen geloof, hoop en liefde, als het voornaamste werd aangezien, gelijk b.v. in de eerste drie eeuwen, toen niemand aan praedestinatie aan absolute zoomin als conditionele dacht, veelmin, dat de een er den ander om zou hebben verketterd. Daarom lijkt het me in het geheel naar geen Christendom, wat van Zuylen er ons voor wil verkoopen: het zijn menschelijke vonden en verwarring in schoolsche spitsvondigheden, die gij bij hem vindt. Neen, had de man herstelling van geloof, liefde en hoop bedoeld en die als het eenigst behoud van Nederland willen bevorderen, al ware het met even weinig handigheid geschied, als hij nu over hetgeen hij Hervormde leer noemt, heeft geschreven, ik zou zijne ijver toejuichen en prijzen, maar nu kan ik niet dan diep medelijden hebben met zijne verblinding, dat hij, niet wetende, wat Christendom is, er over gaat praten, en zelfs alle, die bij Jezus en de Apostelen, heel wat beters en hoogers denken te vinden, dan zijne lage en kwalijk zamenhangende meeningen, onbarmhartig durft veroordeelen. Veroordeelen wil ik hem niet, maar God bidden, dat Hij den dwalenden teregt brenge, en het dreigend gevaar eener Kerke afwende, waar zulke menschen nog eenigen invloed hebben. Dat bid ik van God ook voor u, waarde Vriend! die mij zoo zwaar op het hart weegt. Ik herhaal het, ik geloof niet, dat mijn schrijven iets op u zal vermogen: maar God kan het, en Hem wil ik niet ophouden voor u en de u toevertrouwde zielen te bidden. Antwoorden zult gij mij zeker op mijn schrijven, want gij hebt de briefwisseling voorgesteld. Maar slechts dan kan uw antwoord mij een blijk zijn, dat gij, gelijk een Christen betaamt, nederig naar waarheid zoekt als gij (gelijk ik meen gedaan te hebben), waar gij niet met mij instemt, de hoofdzaak aanvat: want aan het twisten over woorden komt nimmer een einde. Doch wat gij moogt schrijven of spreken of denken, ik bid u over- weeg het eens ernstig, of gij als dienaar des Evangelies vrijheid hebt,