CORRESPONDENTIE TUSSCHEN DE GROOT EN DE COCK 211 Gij noemt dat Synode een zeer driftig en onchristelijk gevoerde strijd, dat is wel waar van de Remonstranten die eerst schreeuwdden dat het verschil het schrapsel van de nagel niet waard was en die naderhand der gereformeerden gevoelens lasterden als Godslasterlijk, maar zulks is niet waar ten aanzien van de gereformeerden, over het algemeen die de Remonstranten allesints plaats ter verdediging gegeven hebben, zoodat zij zelfs hieromtrent door buitenlanders en buitengeloofsgenoten geprezen zijn zoo als zulks nader in Trigland en Fruitier te lezen is. De Hervormdde kerk heeft dus nooit bestaan gelijk gij geheel en al te onregt beweert zonder het leerstuk der absolute praedestinatie, want is er een die dit leerstuk op grond van Gods woord ten sterksten aan- gedrongen heeft, het is dan voorzeker de grote Hervormer Calvijn wiens zuivere leer door onze vaderen omhelsd en aangenomen is, niet blinde- lings maar geleerd door dienzelfdden geest door welken ook hij geleerd en geleid was. De conditionele praedestinatie is een verdigtsel van menschen. Gods woord weet niet alleen niets daarvan, maar weerspreekt die ook regtstreeks. Zie slegts Rom. 9: 10-Eph. 1: 4 vergel. met vr 6 en menigvuldige andere plaatsen. Allesints staat dus de redeneering van van Zuilen bl. 3 enz. vast daar het blijkbaar is zoo uit onze Cathechis- mus als uit de artijkelen des geloofs dat dit het gevoelen der gelovige Hervormers was gelijk het nog het gevoelen is van alle ware gelovigen, die niet alleen door menschen maar door den Heer zelven geleerd zijn. Die Goddelijke hulp was niet alleen blijkbaar ook en uitreddend van 1572-'94 maar wel degelijk ook De Groot gelijk gij opzettelijk schijnt voorbij te gaan in onze zeeoorlogen met Engeland en Frankrijk en vooral in dien oorlog van 1672 toen Engeland en Frankrijk de Bisschop van Munster en Keurvorst van Keulen ons land als goeden buit reeds in hunne gedagten verdeeld hadden, en er ook geen uitkomst mogelijk scheen. En dat was alles na dat beroemde Synode waarin de leer der Hervorming naar Gods woord onderzocht en tegen de verlaters daarvan vastgesteld en bevestigd was. Een van beiden dus is het bij u de Groot volstrektte onkunde aan de schriften der Hervormers en van onze vaderen of opzettelijke boosaartigheid wanneer gij zegt dat het eene ongehoorde en ongeoorloofdde nieuwigheid is, zoo iemand het waagt dit leerstuk op den kansel te brengen. Niet de halve maar de volle raad Gods toch is ons ter verkondiging aanbevolen, en zoo wij het niet doen het bloed der goddelozen die onder ons verloren gaan, zal van onze handen ge- eischt worden. Gij wilt nu voorts van Zuilens standpunt verlaten en hem bestrijden uit uw eigen standpunt als dan nog veel meer tegen hem hebbende, en hem beschuldigende dat daar hij de Hervorming niet kent, hij veel min- der nog het Christendom kent. En nu draagt gij in plaats van Goddelijke wijsheid geheel en al wereldwijsheid voort De Groot gij scheidt hetgeen niet gescheiden en gij vereenigt hetgeen niet vereenigt kan worden. Gij zegt dat hij kerk en leer verwart omdat hij bl. 4 voorstelt dat het de Heer behaagd heeft op ons neder te zien wegens de oude gere-
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/257
Deze pagina is niet proefgelezen