214 CORRESPONDENTIE TUSSCHEN DE GROOT EN DE COCK Evangeliums ofschoon gij te voren de prediking daarvan als eene on- gehoordde en ongeoorloofdde nieuwigheid hebt uitgekreten. Hoe is dat nu met elkander bestaanbaar? Moet gij niet zelf erkennen de Groot dat de kragt en de duidelijkheid der waarheid u daartoe dwingt. Maar nu ontkent gij dat de verwerping bestaat en voor Augustinus geleerd is en bestempelt dit met den bijnaam van menschelijke vonden. Moet dan Augustinus altijd onschuldig de schuld dragen? Vele ver- keerders van Gods Woord geven hem zoo wel de schuld van de leer der verkiezing als van de verwerping, schoon die leer niet van hem, maar de uitdrukkelijke leer van Gods Woord is. Staat toch de leer der verkiezing vast dan moet noodzakelijk die der niet verkiezing of ver- werping wel volgen, gelijk zulks door de Dortsche Vaders op grond van Gods Woord ook is aangetoont en aangedrongen Can. 1 . Gij moet ook blind en geheel en al door vooroordeel ingenomen zijn om u zelve te kunnen wijsmaken, dat al de Reformatoren en al die geleerdste en Godvrezendste leeraars van alle landen zoo als zij uitgenodigt zijn, zich door het gezag van Augustinus hebben laten leiden, om tegen Gods Woord een leerstuk te omhelzen dat zoo zeer tegen vleesch en bloed aanloopt. Zij die door geen menschelijke banden, door geen menschelijk gezag anders zich wilden laten binden, maar die bekragtigt door Gods Geest en genade goed en bloed voor de waarheid veil hadden. En noem mij eens een uit al de reformatoren die dit leerstuk tegengesproken of bestreden heeft ? Neen De Groot niet Augustinus, met de Reformatoren of de Dortsche Vaders, maar Gods Woord moet de schuld hebben van dat gehate leer- stuk indien hier schuld is. Het ongeloof alleen kant zich tegen en ver- werpt dat leerstuk. Wat toch kan er duidelijker gezegd worden als de Apostel zegt, ,,God ontfermt zich diens hij wil en hij verhard dien hij wil, Rom. 9 18. God heeft verdragen de vaten des toorns tot het ver- derf toebereid 9: 22 en onder anderen gezegd wordt bv. Math. 21 : 42, Marcus 8:31, 12: 10, Luc. 9: 22 en 17 25 en 20 17, Hand. 4 : 11, Hebr. 12 17, 1 Petri 2: 4, 7 en op veele andere plaatsen meer. Maar dat een mensch het niet aanneemt komt omdat niemand rust in Gods Woord dan door Gods Geest, omdat het ons gegeven moet worden de verborgenheden van het Koningrijk der Hemelen te verstaan, en omdat naar Rom. 9 : 32b, 33 de natuurlijke mensch zich stoot aan den steen des aanstoots, gelijk geschreven is: „Ziet ik leg in Zion een steen des aanstoots en eene rots der ergernis." Dit zijn dus de Groot geen menschelijke vonden dit is geen Evangelie verontreinigd door menschelijke bijvoegels gelijk gij zulks noemt, maar het steunt op het zuivere en duidelijke woord van God, waarmede ik u hier zoo wel als elders in 't kort mijn geloof gestaafd heb, terwijl gij intusschen niets anders gedaan hebt dan door bedriegelijke menschelijke redeneringen op uwe wijze van Zuilen bestrijden geen één plaats zoo veel ik mij herinner uit Gods woord bijbrengende dan alleen Rom. 12:1 en zulks nog alleen bedrogen door den klank der woorden daar anders
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/260
Deze pagina is niet proefgelezen