CORRESPONDENTIE TUSSCHEN DE GROOT EN DE COCK 217 is niet een enkel hoofdstuk in het N. V., waar dit niet wordt geleerd. Want, mijn lieve de Cock! Dat is het, wat mij zoo bedroeft in uwe denkbeelden; zij loopen niet tegen deze of die uitspraak in het N. V. in, maar tegen het geheel N. V.; niet tegen deze of die letter, maar tegen den ganschen, milden, liefderijken geest des Christendoms. Dit miskent gij in zijnen innerlijken geest: de Apostelen en Jezus Christus zijn niet uwe Meesters: maar Calvijn en Augustinus: het is hunne leer, die gij voorstaat, en met de letter van het N. V. bekleedt, terwijl gij den Heiligen Geest van God, die daarin tot ons spreekt, niet verstaat. Maar wilt gij een leerling van menschen blijven en menschenvonden prediken, welnu, rigt dan eene menschelijke kerk op, eene Calvinistische, Dordsche, of hoe gij haar heeten wilt: maar verlaat de Goddelijke kerk van Jezus Christus die u verboden heeft, menschen te volgen, al waren zij ook nog geleerder en vromer, dan Augustinus en Calvijn waarlijk geweest zijn. Jezus Christus zegt u, Mattheus 23:8, 10 Een is uw Meester, nam. Christus. Wilt gij dus een bedienaar des Christendoms zijn, laat de feilbare menschen varen en leer het onfeilbare woord van Jezus Christus. Lees het N.V. Beter raad kan ik u niet geven. Lees het voren tot achteren, alsof gij het nog nooit gelezen had. Daartoe zou ik u wel behulpzaam willen zijn, en u gaarne in mijn huis ontvangen, ook wel, konde ik het eens wachten, bij u willen komen. Schrijven althans is, dunkt mij, moeite verspild. En nu beveel ik u der Goddelijke genade aan: die kan, wat menschen niet kunnen. Groet uwe vrouw van ons en geloof mij te zijn, uw wel over u bedroefde maar opregte vriend P. H. de Groot. Ook deze brief eert den briefschrijver; hij is hartelijk van toon; de welmeenendheid spreekt uit menigen regel; de goede verstandhouding uit de welmeenende uitnoodiging, en implicite ook deze zinsnede: ,,daartoe zou ik u wel behulpzaam willen zijn en u gaarne in mijn huis ontvangen." De brief is sine ira et studio, veeleer uit liefde en vriendschap geschreven. Een ns (naschrift) wijst op de goede bekendheid met elkander: ,,Ik doe hier een pakje bij van Mina aan haren vader, twelk gij wel zoo goed zult zijn te bezorgen. Ook zend berigten voor u." Hofstede's brief werd in tweeërlei zin beantwoord. De Cock heeft De Groot na den vorigen brief te hebben ontvangen opgezocht. De prof. zelf zou zeker, had hij het kunnen wachten, De Cock hebben opgezocht om nog eens weer met hem te spreken, zoo mogelijk, hem van de dwaling zijns wegs te bekeeren. De Cock op zijn beurt heeft met gelijke bedoe- ling zijn vriend opgezocht. De Groot heeft later zijn wil en voornemen voor de daad beschouwd, toen hij na een dertig jaren mededeelde De Cock een' en ander maal bezocht te hebben met dat doel.
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/263
Deze pagina is niet proefgelezen