CORRESPONDENTIE TUSSCHEN DE GROOT EN DE COCK 223 gezegd te hebben: Dat God is al wat wij zien en wat wij niet zien;" maar zulk een manier van spreken drukt mij niet klaar genoeg uit hoe- danig God is, maar God verkondigt zichzelven alzoo eenig te zijn, dat hij nogthans hem zelven voorstelt te aanmerken onderscheidenlijk in drie personen, welke tenzij dat wij weeten, zoo zweeft alleen een blote en ijdele naam in onzen kop, zonder den waarachtigen God. Inst. Calv. B 1 Cap. 13: 1 en 2." O De Groot indien Calvijn hier zegt, ziet, gelijk hij ongetwijfelt doet, van hoeveel belang is het dan niet, zoo voor u zelve, als voor uwe leerlingen van wier zielen gij ook eenmaal rekenschap zult geven, en zoo zij door u verleid worden, en hunne gemeente door hen, al is het door blindheid, o vrees en beef toch voor het oordeel dat alsdan over u gaan zal, als wier bloed van uwe handen geëischt zal worden. O lees bid ik u eens Calvijn over dit stuk dat van zoo veel gewigt is, misschien zult gij ten dezen aanzien daardoor van vele vooroordeelen en dwalingen genezen worden en zien dat de dwalingen die heden ten dage algemeen uitgevent worden, geen nieuwgevondene wijsheid maar oude en versletene dwalingen zijn, die door de Godvrezenden reeds lang uit Gods Woord wederlegd zijn. Ja lees bid ik, hem eens geheel onder opzien tot God, en onder afsmeeking van zijnen Geest om Jezus' wil; misschien zal de u de waarheid doen ien en kennen, en hem voor u ook nog als een gezegend middel doen zijn tot zijne verheerlijking en uwe vrijmaking uit de banden van den vorst der duisternis. O uit dien werkwinkel De Groot is ook uwe verzekering omtrent 1 Joh. 5:7, die duidelijke plaats omtrent de Heilige Drieëenheid, waarvan gij als ontwijfelbaar verzekerde, dat die slegts in een codex der vijftiende eeuw gevonden wierd en zulks dus ook leert natuurlijk aan uwe leer- lingen. Misschien hebt gij dit gehoord van den een of anderen op wien gij vertrouwen steldde, en dat zoo zonder onderzoek aangenomen, schoon eene zaak van zulk een gewigt wel alle onderzoek verdiendde, daar God noch met zich zelve noch met Zijn Woord laat spotten. Hoe het ook zij De Groot, de waarheid der zaak is geheel anders en deze: Deze plaats schijnt wel door de Arianen uit eenige boeken uitgelaten, omdat die zoo hel en klaar tegen hen getuigdde, maar zij wordt in meest alle Grieksche Codices gevonden, ja zelfs ook bij vele oude en aanzienlijke leeraars die voor de tijden der Arianen geleefd hebben, en de tegenstelling der getuigen op aarde vers 8 toont klaar dat dit vers daar wezen moet, gelijk ook blijkt vs 9, alwaar van dit getuigenis Gods gesproken wordt. Aangaandde dit stuk getuigt zeker geloofsheld onzer eeuw: „Trouwens wanneer er iemand is welke 1 Joh. 5 : 7 aanhaalt tot een bewijsstuk van de Drieëenheid dan meenen de Nieuwlichters (door deze plaats als ingelascht te beweeren) daardoor als zoo veel verlicht boven onze vaderen, de wereld met eenen schat van geleerdheid te verrijken even alsof deze plaats aan onze voorvaderen onbekend was, daar Cypriaan Tertulliaan en Vulgentius deze plaats in hunne geschriften aanhalen en
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/269
Deze pagina is niet proefgelezen