schijnt ook zelf te hebben gevoeld dat dit uit kerkhistorisch oogpunt niet juist was. Hij toch vangt het hoofdstuk over De separatisten aldus aan: „Werd aldus door de volgelingen van Bilderdijk verzet aangeteekend tegen den geest der eeuw en de bovendrijvende richting in de kerk, gelijktijdig openbaarde zich onder het volk in sommige streken des lands een onrustig zoeken, dat op afzondering moest uitloopen. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tusschen enkele min of meer mystieke verschijnselen, en de bloote neiging tot behoud van de zuivere rechtzinnige leer en oude kerkelijke gebruiken. Beide moesten, op de spits gedreven, leiden tot het verlaten van een kerk, die ter verzorging en bevrediging van veler godsdienstige behoefte ruimer veld te bearbeiden heeft. Tot de eerste categorie behooren de bijbelsch-communistische secte der Zwijndrechters en de meer apocalyptische der volgelingen van Mazereeuw, tot de tweede de zuiver separatistische Vijgeboomianen en Cocksianen.”
De paragraaf over de „Cocksianen” begint dan aldus: „Zonder bepaalden samenhang met anderen ontstond gedurende het geschil, dat toen de kerk beroerde een partij van onverzoenlijken. Zij stak het hoofd op onder landbouwers van Groningen en vond weldra een leider in den bekenden Hendrik de Cock.”
Zelden heeft een hoogleeraar in de kerkgeschiedenis zich zoo gecompromitteerd als dr J. Lindeboom, die den derden druk van Reitsma’s Geschiedenis heeft bijgewerkt en vermeerderd en bezorgd. Hier speelt niet maar groote partijdigheid den geschiedschrijver een kwade rol, doch ook onkunde met betrekking tot een beweging hem zeer onsympathiek komt al te naakt aan het licht. Was er geen bepaalde samenhang met anderen? Dan heeft hij die dit schrijft òf zelf nimmer gelezen een van de vele geschriftjes uitgegeven door den predikant van Ulrum, òf hij heeft niet verstaan wat hij las. Ds Hendrik de Cock is bizonder sterk onder den indruk geweest van de geschriften van den door hem zoo hoogvereerden baron van Zuylen van Nijevelt, en hij stond al bizonder weinig onder den invloed van landbouwers van Groningen, en van „rechtzinnige drijvers in zijn gemeente”. Bijaldien er zulke waren in zijn gemeente, dan heeft hij ze weten te leiden!
Mij is gebleken dat bij de behandeling van de geschiedenis der Afscheiding ook door andere hoogleeraren in de kerkgeschiedenis dezelfde volgorde is genomen. Ik meen dat men dan bij de behandeling van de geschiedenis der kerk uit de tweede helft der vorige eeuw, ook wel eenig verband zou kunnen zoeken tusschen het leven van Zwarte Jannetje uit Veenendaal en, noem maar welke richting ge wilt noemen, waarbij het subjectivisme grooten invloed oefent. Genoeg om reeds hier te wijzen op het genoemde leerboek dat ons bij dit deel der geschiedenis niet kan dienen om zich een juist beeld te vormen van de actie die leidde tot de
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/27
Deze pagina is proefgelezen
13
BRONNEN