CORRESPONDENTIE TUSSCHEN DE GROOT EN DE COCK 227 God ten eeuwigen leven kragteloos te maken, nl.: Joh. 6:70, sprekende nl. van de verkiezing van Judas tot het Apostelschap, gelijk het verband en de woorden zelve genoegzaam uitwijzen. In dien zin wordt het ook genomen, gelijk voor ieder onbevooroordeelde duidelijk is: Joh. 15:16, 19; Hand. 1 2 en 26; 6:5; 9: 15 en 13:29 en 25; 15:7 en 1 Tim. 2:9. Verder tot de gemeenschap des verbonds: zie Hand. 13 : 17; 1 Cor. 1: 27 en 28; Jes. 2: 5 enz. Maar algemeen tot het eeuwige leven, zooals het verband en samen- hang ontwijfelbaar leeren in tallooze plaatsen, zooals daar zijn bv. Matth. 20:16; 22: 14; 24 22 en 31; Markus 13: 20, 22 en 27; Luk. 18:7; Joh. 10 16 en 13 18 en 15 16; Hand. 13 48 en Rom. 8: 28, 29 en 30; welke plaats onze vaderen teregt de gulden keten der zaligheid pleegden te noemen en vele andere plaatsen meer, die ik echter te vergeefsch zou aanhalen, om daarin te rusten, indien gij niet rusten kunt noch wilt in deze zoo klare en duidelijke plaats, die ik aangehaald heb, hetgeen God door zijn Geest echter hoop ik om Jezus wil u leere tot zijne verheerlijking, tot uwe zaliging. Dat gij eindelijk zeide, dat het toen wel het voordeeligst, best en ge- lukkigst geweest ware dat de Gereformeerden gezegepraald en de Remon- stranten het onderspit gedolven hadden, maar dat nù het tegenovergestelde waar is, moet gij, dunkt mij, zelve wel bij rijper inzien en dieper na- denken als dwaas beschouwen en erkennen, want de waarheid blijft altijd voortreffelijk boven den leugen; beide waarheid zijn kan het niet, omdat het regt tegen elkander overstaat, indien der Gereformeerden leer, in uw oogen, eene leugenaar is, dan kan het niet goed, voordeelig en gelukkig zijn, dat die toen zegevierde, want dan zijn daardoor duizenden onzer vaderen, die verzekerd waren dat zij naar den hemel gingen, met een leugen in hun regterhand ter helle nedergedaald, naar die plaats, welke den duivel met zijnen Engelen bereid is; hetgeen dan noch voordeelig noch best of gelukkig geweest is. Of indien (in uwe oogen en in uw oordeel wegens opvoeding) de gereformeerde leer nóg waarachtig is, dan was het toen goed dat die zegevierde, maar dan zou dat ook nù nog hoogst wenschelijk en be- geerlijk zijn; want dan is de leer die daar tegenover staat, gelijk de Remonstrantsche, onwaarachtig, eene leugenleer waarmede men moet omkomen; daarmede als met een leugen in zijn regterhand wandelende, dien men verwerpen en verlaten moet, op welken men ook den zegen des Heeren niet verwagten kan, maar tuchtroeden, plagen van onder- scheiden aart (zooals wij ook jaren lang reeds ondervonden hebben) en eindelijk voor ons in 't bijzonder, of in 't algemeen als één volk be- schouwd, eene geheele verwoesting en eindelijke ondergang tijdelijk en eeuwig. - Dit zien wij in alle geschiedenissen! Israël en Juda vooral is ons ten dezen aanzien een allesints leerrijk voorbeeld. Nooit was het verkeerd dat zij van de leugen tot de waarheid zich keerden, gelijk ons de ge- schiedenissen der Godvreezende koningen onder Juda onderwijzen, zooals
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/273
Deze pagina is niet proefgelezen