242 REACTIE IN EN BUITEN DE GEMEENTE VAN ULRUM konden beoordeelen, met bijvoeging eeniger verachtelijke uitdrukkingen." Hij gaat dan voort: ,,Dit ergerde mij zeer, en ik voelde mij wel ge- drongen, om hier het regt der gemeente en hare bekwaamheid hiertoe te verantwoorden en te verdedigen, maar daar ik reeds onderscheidene reizen, nu eens met deze, dan eens met gene, eenigermate in strijd was geweest over de waarheid en de waarheid baart haat, dacht ik met weinig voordeel deze zaak te kunnen opnemen in deze vergadering, waar zoo veel los- en ligtzinnige predikanten waren; meest echter hield het mij terug, dat ik hier het goede en de verantwoording verwachtte van ds Snetlage van Pietersburen, een man, altoos bekend voor regtzinnig: ik dacht, dit kan de oude man, al is hij wat koel en laauw, toch zoo stilzwijgend niet laten voorbijgaan; maar het gebeurde echter; terwijl mij intusschen de bekwame gelegenheid ter verantwoording ontslipt was, maar eene verwijtende conscientie ten aanzien mijner trouweloosheid achterbleef. Naderhand is het wel gebleken, dat, helaas, ook de oude heer Snetlage niet regtzinnig is." Een rijmkroniek zingt van een andere ringvergadering, waarschijnlijk in de onmiddellijke nabijheid van Ulrum gehouden, in een particuliere woning of misschien wel in een herberg. Ook kwamen de ringbroeders wel in de pastorie samen van een der ambtsbroeders. Deze ringvergade- ringen zijn wellicht naar toerbeurt in de dorpen gehouden, immers het rijmdicht bezingt zulk een vergadering, waarin De Cock de leeraars aantastte, waarop Du Cloux de vergadering verliet, gevolgd door de anderen, terwijl ze De Cock alleen lieten. Het gezelschap ging met Du Cloux aan 't hoofd naar Ulrum. De Cock volgde hen en noodigde ze in zijn pastorie, waaraan ze gehoor gaven, ook Du Cloux, hoewel hij met vloeken betuigd had, nooit meer naar De Cock te zullen gaan. Onze dichter eindigt dan over dit voorval dat ik nergens elders vond vermeld: Ziet daar! hoe dat het ging in die schermmutseling. Hij had nog meer schermmutselingen, Die zullen wij maar overspringen. Des Heeren alvermogend hand, hield hem in stand. Op een dezer vergaderingen, of liever bij zulk een schermutseling zeide de „grijze godslasterende Themmen van Hornhuizen: dat het goddeloos en godslasterlijk is 't geen de Catechismus zegt: dat God met tijdelijke en eeuwige straffen wrake zal doen, beide over de aangeboren en dadelijke zonden."
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/288
Deze pagina is niet proefgelezen