250 REACTIE IN EN BUITEN DE GEMEENTE VAN ULRUM dat kan men dan niet. Luther moest eerst in den ban gedaan en af- gesneden worden, eer hij tot eene afscheiding kwam. Dit nu in het algemeen over de zaak in haar geheel aangemerkt hebbend wil ik in het bijzonder overgaan tot de beantwoording der voorgestelde vragen, immers, zoo ik ze wel begrijp, want het is zoo moeijelijk zich in den geheelen omvang der zaak te verplaatsen, wanneer men dezelve niet meer van nabij weet. In onze streken toch kent men, zoover ik weet, de voorbeelden niet van menschen, die hunnen kinderen ongedoopt laten liggen, behalve alleen van den Heer Köhlbrugge, wiens belangrijk werk: het lidmaatschap der hervormde Kerk mij geweigerd, u niet onbekend mag blijven, doch wiens omstandigheid dan ook geheel buitengewoon is. Voor mij ik ben tegen dat ongedoopt laten der kinderen zeer sterk, dewijl het strijd tegen de leer onzer Kerk. Al is het ook, dat een Predikant niet in den geest onzer Kerk preekte, en het formulier geheel verdaaijd voorlas, nogthans zou mijn kind laten doopen, voor 1. omdat het niet voor mijne maar wel voor zijne rekening is, dat hij dwaalt, ten 2. omdat het de schuld is van de kerkenordening in 1816 en 1817 vervaardigd (zie mijn Adres) dat aan de Leeraren zulk eene onbepaalde vrijheid gegeven wordt; zoolang dit geene herstelling vindt is er geene verbetering, maar wel verergering te verwachten. ten 3. omdat ik dat formulier beantwoorde in den zin en geest onzer hervormde Kerk en niet naar menschelijke ver- draaijing van een of ander Leeraar, hetgeen men hem desnoods vooraf zou kunnen zeggen. Alzoo denkende zoude ik er in uw geval veel be- zwaar in vinden, om een kind uit eene andere gemeente te doopen; niet omdat men zulk niet mag doen, het tegendeel, nog heden namiddag wordt hier een kind uit eene naburige gemeente gedoopt; maar omdat men zich tegenover zijne naburen en amptsbroederen (al dwalen die ook) vooral bij de thans bestaande kerkenordening voorzigtig gedragen moet, en alle schijn des kwaads vermeiden. Tracht dus liever den vader van dat kind in bovenstaande denkbeelden te leiden, of dat kind te dopen, als gij eens voor dien nabuur, welke in die gemeente staat, een liefdebeurt vervult. Er is dunkt mij nog wel een of ander op te vinden, dat in den weg der gerechtigheid zou kunnen plaats hebben. Wat uwe andere vraag betreft, hoe te handelen met menschen, die in leer en wandel enz. hieraan kunt en moet gij niets stelligs doen; zoolang de kerkelijke discipline niet hersteld en in orde gebragt is, hebt gij noch regt noch magt en als gij er veel aan deed zou er welligt een of ander magtige en listige vijand in blazen en u in onoverkomelijke bezwaren wikkelen, met welke voor de Kerk toch niets goeds zou worden uit- gericht. Dit alleen; blijft in den geest der liefde en der zachtmoedigheid onderwijzen en vermanen en waarschuwen. Wil men in onzen tijd zoo- veel verdraagzaamheid, dat men elk duldt in zijne gevoelens, dan moet men ook ons verdragen in de onze en altijd van ons getuigen, dat wij eerelijke lieden zijn, die blijven bij hetgeen wij bezworen hebben en de leer onzer Kerk is. Ten slotte mijn Medebroeder! de Heer zal opstaan tot den strijd.
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/296
Deze pagina is niet proefgelezen