Kampen, J. H. Kok, 1915. Naast dit eene zijn vele andere dergelijke boekjes te noemen, die teruggaan op de eerste jaren van de Afscheiding, als: Het vijf-en-zeventig-jarig bestaan der Gereformeerde Kerk te Andijk, door R. Prins, Andijk, N. Vriend, 1912. Ik bedoel met deze beide te noemen, slechts aan te geven de soort van litteratuur.
Mede om de bizondere beteekenis van den naam van den schrijver wijs ik op een merkwaardig geschrift van geen gering belang: De strijdende Gereformeerde Kerk. Een strijdschrift vooral tegen de Christelijke Afgescheidene Kerk gericht, door A. van der Linde, te Amsterdam, bij W. Clement, 1859. Waarlijk geen leed is de Christelijke Afgescheidene Kerk gespaard! Men leze dit geschrift indien men niet te week van gemoed is! Ook „Elisa van Calcar” behoorde eens tot de Christelijke Afgescheidene Gemeente. Zij deed belijdenis op 2 Oct. 1839. Haar naam was Elise Schistling. 23)
Tegen het jaar tachtig in de vorige eeuw wordt een aanvang gemaakt met eene meer historisch-critische bestudeering van de Afscheiding.
In 1879 en 1880 verschijnen dissertaties van dr C. C. Schot en dr L. Wagenaar, de laatste geboortig van een afgescheiden vader en eene van origine menniste moeder. Hij „waagde het hoogst interessante, maar ook hoogst „gevaarlijke” gebied van de bijna contemporeele historie der Hervormde kerk te betreden”. Zijn arbeid beziet hij als „een voor het eerst in kaart brengen van een nog onbeschreven terrein, en niet een nauwkeurige bewerking van een welbekend gebied.” Hij wenscht dat zijn werk zij een „concept-beschrijving van het hoogst moeilijk beschrijfbaar verschijnsel des Réveils en der Separatie.” Wagenaar’s boek draagt den titel: Het Réveil en de Afscheiding en biedt een rijke opgave van litteratuur, ook over de Afscheiding.
Dan volgt dra de Rèveil-litteratuur, die zich beweegt over een terrein dat velen lokt, en lokt ook degenen die zich al heel weinig voelen aangetrokken tot eene nadere kennismaking met de geschiedenis der Afscheiding. Allard Piersons Willem de Clercq naar zijn dagboek en zijn Oudere Tijdgenooten moeten aldra in tweeden druk verschijnen, en als Groen van Prinsterer zal gestorven zijn groeit de belangstelling voor het aan zoovelen zeer sympathieke verschijnsel van het Réveil; een belangstelling die sindsdien toeneemt en wast met ongemeene kracht, geëvenredigd aan den winnenden invloed van het christelijke volksdeel op de „zaken des lands” en aan de verrassende uitbreiding van scholen, lagere, middelbare en hoogere, voor het christelijk onderwijs.
Deze vloed van litteratuur krijgt welhaast de kracht van een sterken stroom sinds de Koninklijke Bibliotheek haar schatten opent uit Groens brief-nalatenschap. De „Groen-litteratuur” is van ongemeene beteekenis voor de historiographie der Afscheiding. Ten bewijze noem ik alleen
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/30
Deze pagina is proefgelezen
16
BRONNEN