262 REACTIE IN EN BUITEN DE GEMEENTE VAN ULRUM er toch tusschen deze beide mannen overeenkomst in hun streven, en ook eenigermate in hun wijze van het voeren der actie. Zij zijn beiden be- trekkelijk jong gestorven; De Cock, gesloopt en ondermijnd door zijn ijver, ontbering en door ziekte; ds Duin eveneens in het midden zijner jaren uitgeput, moegestreden en gekrenkt door de menigvuldige onder- vonden teleurstellingen die verband hielden met zijn bizondere ziels- gesteldheid. Doch beiden waren het karakters, kloeke mannen, rondborstig en in die borst brandde een niet te blusschen liefde tot de waarheid Gods, die naar de godzaligheid is. Mogen deze mannen in het midden hunner jaren zijn weggenomen, de liefde blijft; hun werken volgen hen. Opmerkelijk is de overeenkomst ook in het forsche optreden van deze beide reformatorische figuren. Heeft ds Duin misschien het geluid van De Cock vernomen en valt hij dan mede in: het zijne parende aan dat van den Groninger medebroeder? Reeds de titel van zijn Geestelijk Hoerdom herinnert aan titels door De Cock gekozen: steeds ontleend aan uitdrukkingen der Schrift. Zelfs de tekstkeuze nadert bij den een die van den ander, veelal ontleend aan de profeten, die Israël oproepen te ,twisten tegen hun moeder", wijl ze de ,,verfoeiselen gezien hebben van Jeruzalem." Zij hebben de tucht lief; willen de schuld niet verbloemen, gelijk elke dwaas doet; wetende dat wie zijn overtredingen bekent en laat, barmhartigheid zal verkrijgen; dies manen zij haat ontuchtigen! Want gij hebt trouwelooslijk tegen mij ge- handeld; wascht uw hart van boosheid, o Jeruzalem! Wee u, Jeruzalem ! zult gij niet rein worden! Bekeert u, gij afgekeerde Israël! Vraagt naar de oude paden! Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en recht- vaardig. Bekeert u, doet de eerste werken, zijt wakende en versterkt het overige dat sterven zou! De goddelooze verlate zijnen weg en de onge- regtige man zijn gedachten; en hij bekeere zich tot den Heere, zoo zal Hij zich zijner ontfermen; en tot onzen God, want Hij vergeeft menig- vuldiglijk." Ds Duin maant in genoemd geschriftje zich toch niet aan dien titel te stooten. ,,Het zacht spreken, aan hetwelk men sedert jaren gewend is, heeft de kerk doen verrotten en verkankeren". Als de lezer hier of daar het een of ander wat hard voorkomt dan moet hij bedenken, dat de kanker het staal noodig heeft. Zoo deed de Heere Jezus; zoo deden de Profeten en Apostelen en alle gaarne getrouwe leeraars, en met instem- ming haalt hij een woord van Luther aan: ,,Schweigen taugt nicht, leiden soll man, strafen und schelten muss man, aber lieben und wohlthun muss man auch. Ein Vater schilt, straft und stäupt sein Kind, und ist ihm doch nicht Feind; dèr ist ihm aber Feind, der seine Bosheit schweiget und nicht schilt noch strafet."
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/310
Deze pagina is niet proefgelezen