266 REACTIE IN EN BUITEN DE GEMEENTE VAN ULRUM berucht geworden roomsche officier bij de rechtbank van eersten aanleg te Appingedam, P. G. Sevenstern, bedektelijk daartoe aanzetten. Wij moeten ons even herinneren dat deze mannen, bijname de beide eerstgenoemde predikanten, niet zoo heel ver van den tijd stonden waarin men om afwijkende gevoelens op staatkundig gebied en de kerk was toen zoo nauw verbonden met den staat heel gemakkelijk met de justitie in aanraking kon komen. Men herinnere zich, dat een Laurman en Boeles zich hebben kunnen te binnen roepen welke gevolgen het ,Dokkumer oproer" voor tientallen van personen die daarmede in eenige betrekking stonden had gehad. 't Is volstrekt niet buitengesloten, of deze beide predikanten uit het Noorden van het land hebben persoonlijk gekend de namen van tien- tallen, neen van veel meer, die zwaar beboet zijn geworden in verband met het ,,Dokkumer oproer". - - Is niet een zekere Jan Binnes veroordeeld om bij den scherprechter op 't schavot geleid en onthoofd te worden?" Heeft men niet in Februari 1797 Marten Joukes, schoolmeester en dorpsrechter te Driesum, veroor- deeld om op het schavot geleid en strengelijk gegeeseld te worden en tot eene straffe van gevangenis van vijf jaren; en is nog niet een Cornelis de Brée van Dantumawoude tot een zelfde vonnis veroordeeld in dat jaar? ¹6) Zou straks niet in de overleggingen des harten van den genoemden officier de gedachte opkomen, dat het jammer was dat menschen als De Cock niet aan den lijve mochten worden gestraft. Werd niet een Jan Egberts Broekema ¹7) enkel en alleen om het feit dat hij vroom was in de kast gezet", toen hij als soldaat zich in Appingedam moest laten keuren ? Wat in een Zeeland nog aan het einde der achttiende eeuw met een Abraham Ingelse kon gebeuren, ¹8) waarom zou dat niet te denken zijn als mogelijk in Groningen, al was het eerste kwart van de verlichte eeuw voorbij? Immers de liberale Arnhemmer Courant oordeelde, dat men een Da Costa met zijn bezwaren maar liever mochte straffen met roeden dan met woorden. Aan De Cock zou steeds duidelijker worden welk een haat hij door zijn spreken als door zijn schrijven ontketende, doch hij geloofde en daarom getuigde hij. En uit de innige diepte van zijn overtuiging handelde hij getrouwelijk tegenover zijn God en tegenover de naasten. God zelf heeft hem en zijn vrouw op die vervolging voorbereid. Zij zagen wel van welken kant die zoude komen; misschien niet dat die zoo nabij was; noch van welken aard die zoude wezen en hoever het daar- mede zoude gaan. Dat behoefden ze ook vòòr den tijd niet te weten. Het adagio van de Groninger school, wijsgeerig voorbereid door Van Heusde's ¹9) onderwijs in Utrecht, was: de opvoeding des menschdoms door God. Als de oogen der groffe en fijne liberalen in de kerk niet te zeer door haat waren verblind geweest, dan hadden ze in de pastorie
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/314
Deze pagina is niet proefgelezen