STEUN GEZOCHT EN GEVONDEN 289 merken, dat deze man niet maar een voorstander is van de gereformeerde leer doch haar ook kent. Een paar regels ten bewijze. Hij schrijft dan, dat ,,eene vrouw hem vertelde hoe zij het verbond had gemaakt met den Drieëenigen God. Daar wist ik niet van; wel wist ik te getuigen van de liefde van den Heere Jezus. Ik wierd toen met deze zaak werkzaam; zij wierd op mijn schou- ders gebonden; ik wierd daarom aanhoudend biddende; toen kwam de hoogepriesterlijke voorbede van den Heere Jezus op mijn gemoed: Vader, heilig ze in uwe waarheid, uw Woord is de waarheid. Daarop mocht ik pleitende worden en ik wierd ingeleid in de eeuwige liefde des Vaders: Ik heb u liefgehad met eene eeuwige liefde, en hoe dit de grondslag van mijn zaligheid was en hoe de Vader mij aan den Zoon had gegeven en hoe de Zoon het op zich genomen had om in mijn plaats aan Gods gerechtigheid te voldoen en hoe de Heilige Geest het alles in mij wrocht en ik wierd ingeleid in de vastigheid van dat betere Verbond waarvan Jezus Borg is geworden en dat niemand ze uit Zijne hand kan rukken, want dat Jezus zegt dat de Vader die ze aan Hem gegeven heeft meerder is dan allen." Nog eens de Heere weet waar De Cock woont. Zijne vrouw is tot ruimte gekomen, doch het reeds genoemde ,rijm" zegt: „wat was 't een wonder dat een man dien moed, om nl. ,'t wolvenpaar" aan te grijpen, bezat, die zelf van zijn' genadestaat niet zeker was". Welaan dan, de Heere kan dezen eenvoudigen briefschrijver wel evenzeer willen gebruiken, als bij den aanvang een Klaas Kuipinga, om hem te zijn tot een handwijzer. Dit immers deed De Cock zoo'n pijn, dat de groffe liberalen zoo smadelijk spraken van deze vromen, en hen geen meerdere kennis toekenden dan aan het redeloos „stalvee", terwijl hij integendeel juist bij velen van hen die wijsheid vond die van boven is, welke is zuiver, vreedzaam, bescheiden, gezeggelijk, vol van barmhartigheid en van goede vruchten, niet partijdig oordeelende, en ongeveinsd; doch uit den bitteren nijd van zijn tegen- standers leidde hij af, dat hun wijsheid niet was die, welke van boven afkomt. Onder vele andere ontving hij ook nog een brief van R. A. Kema buiten de Kraanpoort, onder Groningen, in wiens huis hij, een jaar later ongeveer, als het opgehitste grauw hem te lijf wil gaan, wanneer hij zich in Groningen moet verantwoorden, een schuilplaats zal vinden. Het loopt tegen het einde van het jaar '33. De inhoud leidt ons terug tot het voorspel van het drama dat reeds een aanvang heeft genomen en zich ontvouwen zal in den loop van het meest beteekenisvolle jaar in de geschiedenis der Afscheiding. De Cock is reeds geschorst op aanklacht van feiten, waarvan in het slot van dezen brief melding wordt gemaakt. Kema zegt, dat het eene van de beide motieven die hem drongen ,den Afscheiding 19
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/341
Deze pagina is niet proefgelezen