AANTEEKENINGEN HOOFDSTUK XIII Een droeve bladzijde uit onze vaderlandsche geschiedenis is die van de handha- ving van het status quo. Wij verstaan daaronder de hardnekkigheid waarmede de eerste koning uit het huis van Oranje weigerde te berusten in de beschikking door de groote mogendheden gemaakt ten opzichte van Nederland en België na de scheiding in 1830. Met eendrachtige onverzettelijkheid verschoof de vorst, met het Nederlandsche volk achter zich, het einde van een status quo, waarin het geld door steeds zwaardere belastingen opgebracht, verteerd werd door het op de been houden van een leger tegen de honderd duizend man sterk. Te vergeefs werd gehoopt op een verandering in de politieke verhoudingen der groote mogendheden waarbij ons land dan, steeds paraat, ongedaan zou kunnen maken wat de mogendheden hadden doorgezet. Zoo lag dan Brabant vol soldaten, het land bewoond door een volk waarmede Noord- Nederland maar al te weinig rekening had gehouden onder de Republiek. Waalwijk was tegenover het land van Heusden en Altena, dat met de Noordelijke provinciën één lijn had getrokken in staat en kerk, de eerste plaats van beteekenis in dezen hoek van de generaliteitslanden. Immers naar dit zelfde Waalwijk was het dat vele van de verbannen remonstrantsch-gezinde predikanten waren uitgeweken in de zeventiende eeuw. Hier in Brabant was mijn briefschrijver gelegerd. Hij nu schreef van hieruit den negen-en-twintigsten Maart 1832, aan een ,,Waarde zielevriend" den hier volgenden brief: Waarde zielevriend. Waalwijk, den 29sten Maart 1832. Met deze gelegenheid gevoel ik mij gedrongen u edele een letter te schrijven van de bizonderheden die wij hier ontmoeten. Ik heb uw brief voor eenige weken ontvangen en daaruit u aller gezondheid vernomen dat mij groot plezier en aangenaam was, tevens het verlies van Gerritje daaruit gezien, die ge door den dood verloren hebt. Maar wat een groote troost voor u allen, dat zij is overgebracht tot die onmiddellijke nabijheid en die volzalige vreugde van haar liefsten Heiland en Verlosser, daar zij de kroon voor het lam zal nederwerpen en de hallelujaas met al de gezaligden aan te heffen om hem in volmaaktheid te verheerlijken. O mijn vriend, wat een wonder van genade betoond de Heere aan u en de uwen in het voorbijgaan van zoo velen, daar zal voor u in het bizonder een eeuwigheid toe noodig zijn om het te bewonderen. O mijn vriend het is zoo vrije genade daar de Heere het beliefde te schenken. Mijn vriend, wij genieten hier ook nog vele onverdiende voorrechten naar lichaam en naar geest en wat de godsdienst aanbetreft kunnen wij hier onderscheiden predi- kanten hooren, en wij hebben hier vele vrome menschen aangetroffen daar wij mede spreken kunnen met vereeniging des harten, en gaan zondagsavonds naar een dorp Sprang, een half uur van hier naar een gezelschap daar wel twintig burgers komen en de helft komen er nog niet omdat er zoo veel volk ligt. Dan is er een dorp, een uur van hier Kapel genaamd, daar is ook een goede predikant, dien hebben wij al onderscheiden gehoord en gesproken. Dat is een bekeerd man en de juffrouw ook als ik mij niet bedrieg. Dan nog een dorp, een uur van hier, te Doveren, is ook een dominee, die ook bizonder goed predikt. Die man is al veranderd, eer hij op studie is geweest. Ik heb ook wel een uur met hem gesproken van het bevindelijkswerk, wat er tusschen God en de ziel eens omgaat, en een groot uur verder te Wijk bij Heusden, hebben
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/344
Deze pagina is niet proefgelezen