Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/36

Deze pagina is proefgelezen
20
BRONNEN


zegt tot Geert Alders, die had beweerd: „onze kerk heeft nog de kenmerken der ware kerk van Christus, daar het woord zuiver gepredikt wordt en de sacramenten zuiverlijk worden bediend,” „dat het niet waar is, dat het woord zuiver wordt gepredikt en de sacramenten zuiver worden bediend. Hoe kan Geert zoo spreken, daar zijn pastoor De Cock het toch wel niet anders maken zal, dan onze Doedens? Wordt het heilige niet aan de honden gegeven en werden de parelen niet geworpen voor de zwijnen? Wie komen er aan het nachtmaal? Zijn het alleen de uitverkorenen? Worden de onbekeerden wel geweerd? Neen, zelfs de waardigste leeraren schiften niet en zij roepen: komt, komt! waar ze veeleer moesten roepen: verre van hier, opdat ge u niet een oordeel eet en drinkt!” Zoo gaat Jan Harms dan voort als hij het verder heeft over den doop en de doopvragen.
Geert Alders had dan ook een aanklacht ingediend tegen ds Tjaarda de Cock en doleerde, omdat zijn predikant en de drost hem het oefenen hadden verboden. Tjaarda de Cock predikte te Nieuwolda openlijk, dat het Onze Vader door allen moest gebeden worden. Willem Wubo’s noemde deze leer eene leere der duivelen. De zaak werd ter classikale vergadering behandeld, daarbij ging het wel wat bar toe, want op last der Staten moesten de scheldwoorden en hatelijkheden „geroijeerd worden” uit het protocol.
Dit boek van ds Van Berkum is voor de geschiedenis der Afscheiding om vele redenen van geen geringe waarde. Reitsma’s Geschiedenis der Hervorming enz. toch beweert dat „de rechtzinnige drijvers in Ulrums gemeente, zelven weer gedreven werden door Schortinghuis’ en anderer invloed.” Ook anderen wijzen op Schortinghuis terug. Dit boek wil een geschiedenis van het leven geven gelijk het in verband met den strijd rondom Schortinghuis in het Oldambt werd geleefd in het kerkelijke leven. Dan verder handelt hierin een hoofdstuk over de oefenaren van Blijham. Over de beteekenis van „oefeninghouders” zal in dit werk een afzonderlijk hoofdstuk handelen. Eindelijk nog leidt ons dit boek zeer dicht langs de grenzen, ja daarover, van Oost Friesland en in de dagen der Scheiding namen velen in dat gedeelte over de grenzen nauwkeurig kennis van wat aan deze zijde in de provincie Groningen en elders op kerkelijk gebied plaats greep.

Met deze opmerking maak ik den overgang tot een litteratuur die zeer sterk in aanmerking komt voor de beschrijving der geschiedenis van de Afscheiding.
Daartoe leze men ds Duin’s vlugschriften, ook nog De Cock’s overeenstemming der geloovigen van Nederland, uitgedrukt in brieven, uit onderscheidene provinciën onzes Vaderlands en Oostvriesland, Veendam, T. E. Mulder, ’34 en verder een paar geschriftjes van predikanten geboortig uit de graafschappen Bentheim en Oost-Friesland, van ds Beuker