Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/363

Deze pagina is niet proefgelezen

DE COCK GESCHORST 309 daar er geen enkele officieele bepaling in den reglementenbundel van de Nederlandsche Hervormde Kerk was, die het doopen van kinderen uit andere gemeenten verbood. Dit doopen was niet in overeenstemming met de gereformeerde beschouwing; immers nadrukkelijk verbiedt de kerkorde dat een dienaar zich indringe in eens anderen dienaars werk. Echter hier werd de kerkeraad als voor een botsing der plichten gesteld en toen golden hem het zwaarste de gewetensbezwaren met betrekking tot dit heilig sacrament bij ouders, die de kerkeraad na onderzoek meende te moeten houden voor geloovigen van ereformeerde belijdenis. Dat de kerkeraad de namen dezer gedoopte kinderen in de registers van de gemeente Ulrum boekte en onder de incomplete leden opnam; dat hij daarvan geen bericht deed aan den kerkeraad der gemeente waar- uit zij herkomstig waren, was een daad die op de lijn lag van „Separatie", waarop hij zich toch niet wilde bewegen. Uit deze en andere handelingen van den kerkeraad mag men echter niet, zooals Mr Van Appeltere deed, de beschuldiging afleiden, dat de Afscheiding een wel overlegd plan was van eenige jeugdige leeraars. 2) De Cock dan kon en mocht naar zijn overtuiging den doop niet weige- ren aan zulke kinderen, dies ging hij er mede door gelijk blijkt uit Du Cloux' aanklachten van 18 November en 3 December, en die van Farmsum op 4 December. Tevens blijkt uit den brief van 3 December aan het classikaal bestuur, dat De Cock ook getrouwde en ongetrouwde leden uit andere gemeenten in zijne openbare catechisatiën aanneemt en onderwijst. Onder dit ,,aannemen" behoeft nog niet te worden verstaan dat zij werden toegelaten tot de belijdenis des geloofs en daardoor tot het gebruik der heilige sacramenten, immers in datzelfde schrijven gebruikt Vierhuizens predikant ook den term: ,,leerlingen opgenomen". Echter ook uit andere feiten blijkt wel dat de kerkeraad van Ulrum, nog vòòr dat de Afscheiding een feit was geworden, zich in dit opzicht toch al op den weg der scheiding bewoog, zonder zich daarvan rekenschap te geven. Sinds Maandag 18 November, waarop het onderhoud ten zijnen huize had plaats gehad met de leden der commissie, en de daarop gevolgde briefwisseling met het lid dr A. Rutgers, hoorde De Cock niets meer van het classicaal bestuur, tot hij door den scriba werd opgeroepen op den 19den December in het Zijlvesterhuis ³) te Onderdendam voor dit bestuur te verschijnen om te worden gehoord. In den oproep werd alleen gewag gemaakt van klachten tegen hem ingebracht; hij veronderstelde dus zich te moeten verantwoorden inzake het doopen waarover de commissie hem had onderhouden. Wel moest hem zijn opgevallen dat de kerkeraad niet werd gedagvaard; daar de aanklachten evenwel zoo goed den kerkeraad raakten als den