310 DE COCK GESCHORST predikant van Ulrum, ging gene, gelijk voor de hand lag, mede naar Onderdendam om gehoord te worden. In het vonnis dat gestreken werd staat, dat aan De Cock met alle zacht- moedigheid zijne onbetamelijke handeling en vergrijp zijn voorgehouden. Over dit vonnis heeft de geschiedenis ten gerichte gezeten en het kortweg, naar inhoud en naar de wijze waarop het genomen werd, onoprecht en onchristelijk genoemd. Dit is niet geschied dan na een nauwkeurig onder- zoek, dat uitgewezen heeft, hoe aan den aangeklaagde geweigerd werd naast hem ook den kerkeraad te hooren, gezwegen nog van de botte weigering ook nu, als bij het onderhoud ten zijnen huize, de behandeling der zaken te beginnen met gebed. Het ergerlijke in heel deze procedure is, dat daarbij als praeses fun- geerde ds J. J. Damsté. Met dezen was de gedaagde reeds in twistgesprek geweest op eene der laatste vergaderingen van de classis, toen de geschriften van de beide predikanten Meyer Brouwer ¹) en Benthem Reddingius ter sprake werden gebracht door De Cock en hij werd uitge- daagd de schrijvers aan te klagen, wat hij ook heeft gedaan doch wat niet staat genotuleerd in het protocol van die classikale vergadering, en tevens de pen tegen hen op te nemen, wat De Cock ook deed in zijn Schaapskooi, eenige dagen voor deze dagvaarding verschenen. Ds Damsté, een man die zich niet had ontzien allerlei lasterpraatjes tegen De Cock uitgestrooid op te nemen, waarmede hij vroeger reeds een wending gaf aan een ernstig gesprek over de aangerande gereformeerde leer; een man die bij deze procedure slechts categorische antwoorden verlangde en weigerde De Cock aan te hooren in zijn verdediging van het geïncrimineerde geschriftje. Deze man had als het ware den mond van De Cock eerst opengebroken: De Cock had den handschoen, hem voor de voeten geworpen, wel moeten opnemen; dit deed hij èn als rond- borstig eerlijk strijder, maar nog meer als vurig beminnaar en ver- dediger van de gesmade leer en belijders, die beiden hem zeer waard waren en.... nù legt deze zelfde man aan De Cock het zwijgen op, sluit zijn mond, zet hem buiten de deur, na hem nog als ezelsschop nagegeven te hebben: dat hij wel gedacht had dat De Cock stijfhoofdig zich zou betoonen. 5) Zoo kwam dan De Cock hier te staan tegenover den man, die hem had uitgedaagd en genoopt de pen op te nemen tegen de beide leeraars, als wiens geestverwant de praeses zich had uitgesproken. Dan erger: hier werd de verdediger van de leer der kerk, gedaagd voor het classikaal bestuur om zich te verantwoorden over zijne verdediging van de ware gereformeerde kerk en van de ware gereformeerden tegenover openbare aanranders daarvan, beschimpers van haar belijders! Voorwaar een brutaal stukje! Men zegge niet dat het niet ging over die verdediging maar
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/364
Deze pagina is niet proefgelezen