Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/38

Deze pagina is proefgelezen
22
BRONNEN


betrekking zouden hebben op de actie der Scheiding, die toch stellig veel beroering heeft verwekt in de kerkelijke wereld van af de „lagere” besturen tot de „hoogere’” — om te spreken in de taal van het genootschapsleven — tot de hoogste vergadering toe. Slechts één prent heeft het onderzoek opgeleverd. 27) Toch kan dit tenslotte ook weer niet verwonderen. Tevens zegt het ook iets omtrent de houding aangenomen in breede kringen van onze natie. Met uitzondering van sommige leiders van het Réveil, nam men buiten de kerkelijke wereld en sommige bewindsmannen in de leidende kringen des volks, niet zoo bizonder veel notitie van de Afgescheidenen. Dr Japikse merkt op dat het „nieuwe kerkgenootschap weldra over bijna het heele land aanhangers kreeg, vooral in de lagere kringen.” De Afgescheidenen bijv. te Amsterdam, den Haag, Rotterdam, Utrecht, Arnhem en in de andere provinciale hoofdsteden waren weinig talrijk. Hun aantal viel den caricaturisten haast niet op. Het gezelschapsleven waarin deze kunstenaars gemeenlijk leven wist van deze kerkelijke beroering wellicht niets en zij trok niet genoegzaam haar aandacht en indien wel, dan werd ze toch niet van die beteekenis geacht dat deze kunstenaars daaraan hun kracht zouden hebben beproefd. Zoo werd dan tevergeefs naar spotprenten gezocht. Het was al genoeg dat de spotwoorden zich toespitsten tot giftige pijlen en de spotschriften het sterkste venijn uitspogen. Het niet bestaan van spotprenten kan mede dienen ten bewijze dat de Afgescheidenen behoorden tot het „dwaze der wereld en het zwakke der wereld, en het onedele der wereld en het verachte en hetgeen niet is.” De geschiedenis der Afscheiding versterkt ons in het geloof dat „het dwaze Gods wijzer is dan de menschen; en het zwakke Gods sterker dan de menschen”!