ONDERSCHEIDEN OORDEEL OVER DE COCK'S OPTREDEN 325
Zoodat het kuddeken aldra wordt overmand ?
Eén waakt en strijdt met ’t schild van Dordrechts kerksynode, Reeds wordt het wolvenpaar door hem ter neer geveld!
Hij is van Bogerman een allertrouwste Bode
En voor Gomarus’ leer een onversaagde Held.
Hij houdt de weegschaal van het deel dat gaat verloren, Dat doemt hij onherroepelijk eeuwig in d'ellend,
Hij heeft den maatstaf van ’t getal der uitverkoornen
Hun beider tal weet hij, hun lot is hem bekend...
Waar mag die flonkerstar dat licht wel laten schijnen,
Waar ’t licht van Gansvoort en van Huig de Groot bij daalt, Waar ’tlicht van Van der Palm en Borger bij moet kwijnen, Ja, waar geen bijbelboek van onzen tijd bij haalt?
Dat heerlijk licht ging op in Ulrums kerkgemeente !
Daar werd opnieuw de vaan van Dordrechts leer geplant, Dra rijz’ den stigter daar een zuil of praalgesteente,
Reeds oogst hij roem op roem door heel oud Nederland.
Dat wolvenpaar zijt gij, Eerwaarde bijbeltolken !
Gij, op wie Neêrlandsch kerk met welgevallen ziet.
Vaart voort! vaart voort, verkondt d'aan u vertrouwde volken Het Evangelium, de laster keer’ het niet.
Reddingius wat ooit die laster moge braken,
Wel u! ’tIs lang bekend, hoe gij in dienst en werk Altijd getrouw bleeft in des Heeren wijngaard waken Niet als een huurling, maar als herder van Gods kerk.
En gij, o Brouwer! dien de Braven lieven, roemen,
Ook gij wordt hier gesmaad, gelasterd en veracht,
Men schroomt zelfs niet, om u een huichelaar te noemen Een Farizeër, een wolf, gehuld in schapenvacht.
Heet dat nu Christus’ zin?.... Is dat als Hij te handelen, Waar ’t oog met duiv’len woede, op ’s broeders werken ziet? Het baat niets, 't pad der uitverkoornen te bewandelen
En houden ’t hoogst gebod: de reine liefde niet!..….
Zòò denken, hand’len en zich wanen uitverkoren
En anderen stout te noemen: „’t volk van Beëlzebul !”
Of: „'t kind der duisternis dat eenmaal gaat verloren”,
Zulks teekent op de schaal des Christendoms slechts — nul, ?)